Lang geleden was er een jonge man, die nooit een meisje had gevonden met wie hij wilde trouwen. Hij woonde dus alleen. Op een avond in de winter, tijdens een heftige sneeuwstorm, hoorde hij iemand aankloppen. Toen hij opendeed, zag hij een jonge vrouw ineengezakt voor de deur liggen. Hij bracht haar naar binnen en al snel knapte ze op, hoewel haar gezicht zo wit bleef als sneeuw. Ze was zo mooi, dat hij haar vroeg om zijn vrouw te worden.
De hele winter waren ze gelukkig met elkaar, maar toen het voorjaar kwam met dooi en zonneschijn, begon de jonge vrouw haar kracht te verliezen. Met de dag werd ze magerder en zwakker. De jongeman dacht dat ze misschien snakte naar gezelschap, dus nodigde hij een paar vrienden uit om de komst van de lente te vieren. Tijdens het feest, terwijl de gasten zaten te eten en te drinken, riep hij naar zijn vrouw in de keuken. Hij kreeg geen antwoord en ging een kijkje nemen. In de keuken was niemand te vinden. Het enige wat hij zag, was haar kimono, die in een plas water voor de oven lag.