Polshoogte

Gelukkig is het nog niet zo ver. De temperatuur blijft voorlopig boven nul, en dat is een geruststellende gedachte. Nog geen ijs op de sloten, geen mensen die zenuwachtig naar het weerbericht kijken, en geen praatprogramma’s die het ineens weer over “de Tocht der Tochten” moeten hebben. IJskoorts, noemen ze dat. Een aandoening die vooral in Nederland opduikt zodra het drie nachten achter elkaar vriest.

Ik moest er deze week aan denken, tijdens het afdrogen in de badkamer, toen dat zeurderige puntje in mijn pols weer opspeelde. Het steekt een beetje uit, alsof er iets niet helemaal op zijn plek zit. Er zit daar een botje niet lekker — al jaren. De oorzaak is eenvoudig te herleiden: ergens in 1981, op de bevroren vijver in De Schooten, in Den Helder.

Ik stond op schaatsen — of beter gezegd: ik probeerde op schaatsen te staan. Het was koud, mijn tenen gevoelloos, mijn sjaal stijf van de rijp. En toen gebeurde het. Plotseling schoten mijn voeten onder me vandaan en ik lag, met een smak, op het ijs. Mijn handen braken de val, maar niet helemaal. Knak! zei iets in mijn rechterpols. Sindsdien heb ik er een klein souvenir aan overgehouden, een herinnering aan de winter van toen.

Misschien is dat ook de reden dat ik sindsdien liever niet meer op schaatsen sta. Niet dat die val de schuld heeft — schaatsen is gewoon niet leuk. Het is glad, het is koud, en er komt altijd een moment dat iemand voor je neus onderuit gaat en jij probeert te doen alsof dat grappig is, terwijl je stiekem denkt: shit, ik ben de volgende.

En dan dat eeuwige gedoe met de schaatsen zelf: te strak, te los, blaren en verzwikte enkels. Nee, laat dat ijs maar wachten. Geef mij een stevige wandeling, warme sokken en een kop koffie. De kou mag van mij blijven waar ze hoort: buiten.

U mag reageren.