In de jaren tachtig had je van die zomerdagen waarop alles naar avontuur rook. Zelfs Den Helder, dat normaal vooral geurt naar zoute zee en de altijd aanwezige wind die om de hoek komt waaien, voelde in augustus 1987 een beetje als New York. Ik stond vroeg op, want er was een busreis geregeld. Helemaal naar Rotterdam, naar de Kuip, waar Madonna zou optreden. Madonna. In Den Helder had je op dat moment vooral vissers, marinemensen en een paar kroegen waar iemand Into the Groove draaide alsof het een incident was.
Ik ging met Monique, collega en vriendin, of misschien vriendin die toevallig collega was. De wereld was destijds overzichtelijk in theorie, maar ingewikkeld in de praktijk. We zaten naast elkaar in de bus. De ramen waren licht beslagen van opwinding. Ik deed alsof ik ontspannen was. Zij deed alsof ze niet merkte dat ik deed alsof. Dat waren de jaren. Iedereen deed alsof.
De reis duurde eindeloos, zoals alles eindeloos duurt wanneer je nog thuis woont en leeft in de morele schaduw van je ouders. Ik had Madonna altijd fascinerend gevonden, maar ook een beetje ordinair. Dat dacht ik toen. Zo was ik opgevoed. Madonna hoorde bij mensen met lef, mensen die hun schouders ophalen voor wat een ander denkt.
De Kuip lag te dampen toen we aankwamen. Een kolkende massa van zweet, zonnebrand en denim. Overal meisjes met kanten handschoentjes en jongens met kapsels die net iets te veel ambitie hadden. Madonna had nog geen noot gezongen en toch was ze al aanwezig in elke kier van het stadion. In de neon, in de kleding, in het gedrang van duizenden mensen die op dat moment allemaal een betere versie van zichzelf leken.
Toen het licht uitging en de eerste tonen van de muziek over het stadion rolden, was ik verkocht. Ze sprong, draaide, rende en daagde uit. En nu, zoveel jaren later, besef ik pas hoe beperkt haar repertoire toen nog was. Geen Like a Prayer. Geen Vogue. Geen Hung Up. Al die iconische momenten moesten nog geschreven worden. Maar het maakte niets uit. Wat ze wél had, bracht ze met een energie en een schaamteloze bravoure die de hele Kuip optilde. Ik dacht: dit is dus ordinair. Misschien had ik mijn ouders mee moeten nemen. Misschien juist niet. Want ergens halverwege het concert voelde ik dat ik, in een bus uit Den Helder, naast Monique, iets had meegenomen dat ik niet had verwacht. Het besef dat Madonna zich nergens voor schaamde. En dat ik dat zelf ook eens moest proberen.
Op de terugreis was de bus warm en loom. De adrenaline van de avond trok langzaam uit iedereen weg. Monique zat naast me en werd stiller. Op een bepaald moment zei ze zacht dat ze last had van flinke buikpijn. Maandelijkse ongemakken, noemde ze het. Op een manier die tegelijk nuchter en waardig klonk. Ik knikte begripvol en probeerde behulpzaam te zijn. Als enige jongen, opgegroeid tussen drie zussen, schrok ik daar niet zo van. Daarnaast zat ik nog in een fase waarin ik vooral deed alsof ik iemand was die ik niet was.
Terwijl zij probeerde een houding te vinden die wat verlichting gaf, keek ik naar buiten, naar het donker dat langs de ramen streek. En ergens daar, tussen Rotterdam en Schagen, dacht ik heel even dat een relatie met een man toch misschien eenvoudiger zou zijn. Niet beter, niet slechter, gewoon eenvoudiger. Een gedachte die toen fluisterde, maar later veel luider zou worden.
Monique glimlachte na een tijdje weer een beetje, al was het een vermoeide glimlach. We reden Den Helder binnen alsof de wereld klein was geworden, maar ik wist dat er die avond iets was opengegaan. Niet door Madonna. Niet door de Kuip. Maar door alles samen, en door mijzelf, die langzaam begon te ontdekken wie ik werkelijk was.

