Bezorgd

Gisteravond. Het was al donker, dat typische koude novemberdonker waarin zelfs de straatlantaarns ondanks het zachte weer er geen zin in lijken te hebben – stond er ineens iemand voor de deur.
Een man in rood en geel, met een scanner in zijn rechterhand, een pakketje in zijn linker, en die beleefde glimlach van iemand die aan zijn twaalfde bezorgronde toe is. DHL.
“Goedenavond,” zei hij. “Ik heb een pakketje voor uw buurvrouw. Wilt u het aannemen?”

Normaal gesproken zou ik dat doen. Zo ben ik opgevoed: vriendelijk, behulpzaam, altijd bereid de postbode een stap te besparen. Maar ik hoorde mezelf zeggen: “Nee, liever niet.”
Hij keek even verbaasd. Dat gebeurt niet vaak, vermoed ik – iemand die nee zegt tegen DHL.
Ik wees naar de voortuin, waar sinds augustus onze pakketbrievenbus staat. Zwart, degelijk, met een klep waar moeiteloos een schoenendoos doorheen past.
“Die hebben we speciaal aangeschaft,” legde ik uit, “omdat ik anders steeds zelf naar het afhaalpunt mocht om ons eigen pakket op te halen.”

De bezorger keek naar de bus, toen naar mij. Hij knikte, zonder echt overtuigd te zijn, en liep naar de buren verderop. Maar ook daar geen reactie: geen licht, geen voetstappen.
Na een paar tellen hoorde ik zijn scanner piepen. Hij draaide zich om, stapte in zijn bus en reed weg. Het rode remlicht vervaagde in het donker, en de straat werd weer stil.

Ik bleef even staan in de deuropening, de kou tegen mijn wangen, en keek schalks naar de pakketbrievenbus in de voortuin. In augustus leek het nog overdreven – zo’n ding kopen omdat ik niet telkens naar een afhaalpunt wilde fietsen. Maar nu voelde het bijna verstandig.

Het is niet dat ik geen aardig mens wil zijn. Echt niet. Maar aardig zijn werkt alleen als het van twee kanten komt. En hier in de straat is dat niet altijd zo.
Toen ik de deur achter me dichttrok, moest ik denken aan dat oude gezegde van mijn vader: Al te goed is buurmans gek.
Die vader van mij – soms kon hij het akelig raak zeggen.