Onleesbaar

Afgelopen week keek ik naar de eerste aflevering van de serie Evil. Een verhaal over het wankele evenwicht tussen geloof en rede, tussen het verklaarbare en het onverklaarbare. Er zat een scène in waarin iemand droomde en probeerde iets te lezen — tevergeefs. De letters gleden over het papier alsof ze iets te verbergen hadden.

Dat gegeven bleef aan me knagen. Want stel dat het waar is: dat je in een droom niet kunt lezen. Een zonderling idee, maar ook een prachtig. Later die avond, in bed, dacht ik eraan terug. En ergens tussen waken en slapen besloot ik het te proberen. Als ik zou dromen, zou ik lezen. De nacht kwam, en met hem het vage theater van het onderbewuste.
Ik liep over een onbekend plein, de lucht in onbestemd schemerlicht. Er hing een bord aan een gevel, met letters die ik niet helemaal kon onderscheiden. Ik kneep mijn ogen samen, boog me voorover — en zag de woorden veranderen, verdwijnen, oplossen in de muur. Ik werd wakker met het gevoel dat ik op het punt had gestaan iets belangrijks te weten te komen.

De volgende nacht probeerde ik het opnieuw. Ik droomde van een krant, vers van de druk. Maar zodra ik naar de koppen keek, zwommen de zinnen weg als inkt in de regen. Alsof de droom zelf me tegenwerkte. Zou het dan toch waar zijn? Dat lezen in een droom niet kan?

Misschien komt het omdat dromen niet bedoeld zijn om te begrijpen. De wereld van de slaap is niet van papier, maar van gevoel. Alles beweegt, alles verandert. Tekst zou er te vast, te logisch voor zijn. Toch bleef ik er die ochtend over nadenken. Over die onleesbare borden, die vluchtige zinnen. Misschien is dat de kern van dromen: ze geven ons verhalen zonder woorden, boodschappen die je alleen kunt voelen.

Later die dag sloeg ik de nieuwe Runner’s World open. De letters bleven keurig staan.
In rechte lijnen keken ze me aan, alsof ze wisten dat ze iets konden wat mijn dromen niet lukt: blijven.
En ik dacht, half glimlachend, dat wakker zijn misschien gewoon betekent dat de wereld scherp is, en dromen altijd een beetje wazig zullen blijven.

Onderweg

Als kleuter zei ik dat ik later zwerver wilde worden, onder de bruggen van Parijs. De stad kende ik niet, bruggen hooguit uit de zandbak. Toch voelde het alsof iets diep in mij het wist. Soms denk ik dat het een echo was van een vorig leven, een archetypische herinnering, of gewoon een kinderlijke intuïtie: de wereld is groter dan je kunt bevatten, en ik wil er middenin zijn, onderweg.

Jaren later droom ik nog altijd dat ik onderweg ben. Door onbekende straten, treinen waarvan ik de bestemming niet weet, een vergeten paraplu hier, koffie over de krant daar, een kat die de stoep oversteekt alsof hij alles regelt. Je glimlacht erom, want zo gaat dat dus, onderweg zijn.

Misschien is het mijn levenshouding. Anderen werken aan carrière en pensioen, ik blijf hangen bij vragen zonder antwoord. Oude verhalen van nomaden en profeten spreken me altijd aan: Abraham, Jezus, mensen die hun huis verlieten zonder te weten waar de weg eindigt.

Onder de bruggen van Parijs; de ruimte, de stilte, de plek waar het leven het helderst klinkt. Ik ben onderweg, altijd onderweg. Zwerver, pelgrim, Parijs overal en nergens tegelijk. Ik glimlach, omdat onderweg zijn wenselijker is dan ergens blijven hangen.