Fout

Fout. Het woord heeft een vreemde klank. Hard, bijna schel. Alsof het ergens tegenaan botst vóór het je mond uitkomt. Tijdens de oorlog kreeg het een nog zwaardere lading. Iedereen kende wel iemand die fout was, of van wie men fluisterde dat hij fout was. En vaak wist men niet eens of dat terecht was. De oorlog was een tijd waarin morele lijnen bewogen, soms per dag, soms per uur. De ene keuze werd gezien als heldhaftig, de andere als zwak, en soms was het precies andersom.

Mijn pake, de vader van mijn vader, bevond zich ergens in die mistige zone van grijs die je niet in geschiedenisboeken terugziet. Niet omdat hij iets fout deed, maar omdat hij iets deed dat niet mocht: hij stal vlees van de nazi’s. Sneek, Friesland, winter. De kou kroop door alles heen. Het soort kou dat niet alleen je huid raakt, maar ook je geduld, je trots, je moraal. Als er in zo’n tijd vlees in de pan gaat, ruikt de hele buurt dat. Dat was het gevaar. Niet het stelen zelf, dat was al riskant genoeg, maar het braden ervan. De geur van overleven verspreidt zich nu eenmaal sneller dan je eigen angst.

En toch: het was overleven. Niet profiteren. Niet meeliften op andermans ondergang. Niet beter worden ten koste van een ander. Dáár zit voor mij de grens. Wie zijn eigen hachje redt zonder anderen te verraden, mag van mij in moreel grijs gebied opereren. Maar wie zijn buurman uitlevert om zelf extra brood te krijgen, is fout. Niet een beetje fout, niet “de omstandigheden”, maar echt fout.

De wereld houdt van het idee dat goed en kwaad eenvoudig zijn. Denk aan iemand als schrijfster J.K. Rowling. In haar boeken is het kwaad vanzelfsprekend slecht en moet het goede natuurlijk overwinnen. Voldemort is donker, koud, wreed. Zo’n personage lijkt me voor haar niet moeilijk te bedenken. In haar echte leven weet ze echter heel goed hoe ze moet uithalen naar transgenders, hoe ze woorden kan gebruiken om een groep weg te zetten. Dan wordt die simpele scheidslijn tussen goed en kwaad opeens minder literair en vooral ongemakkelijk. Misschien is kwaad in de echte wereld niet zo magisch, maar wel veel herkenbaarder.

De oorlog liet zien hoe dun die scheidslijn werkelijk is. Sommige mensen deden dingen die ze nooit van zichzelf hadden verwacht. Sommigen vielen mee, anderen tegen. Maar echte foutheid zit niet in nood, maar in keuze. In het moment waarop je besluit dat jouw voordeel zwaarder weegt dan andermans bestaan.

Mijn pake koos niet voor eigen winst. Hij stal vlees omdat zijn kinderen anders honger hadden. Hij verraadde niemand. Hij nam niets af van mensen die zelf al te weinig hadden. En daarom noem ik hem niet fout. Hooguit vindingrijk.

Overleven is soms lelijk of geheimzinnig, soms stinkend naar gebraden vlees. Maar fout ben je wanneer je anderen laat bloeden voor jouw gemak. Dat is een regel die zelfs in vredestijd geldt. Misschien juist dan.

Oz

Het vorige log eindigde met “Op mijn leeftijd is het aardig dat er nog dingen zijn die ik voor het eerst kan doen.” Het leek me een mooie cliffhanger, maar vooral een vriendelijk duwtje in de rug naar mezelf. Want voor je het weet, zit je vast in de herhaling van de dagen. En dan opeens is daar een koude zondag, een kop koffie met iets lekkers, en een film die al een halve eeuw op je lijstje staat. The Wizard of Oz, uit 1939. Nog nooit gezien. Tot dit weekend.

Het is een merkwaardig gevoel, zo’n icoon voor het eerst bekijken. Je kent fragmenten natuurlijk: Judy Garland die Somewhere Over the Rainbow zingt, de glimmende rode schoentjes, dat pad van goudgele stenen. Maar het is alsof je al jaren langs de voorkant van een winkel loopt en pas nu besluit naar binnen te gaan. En binnen blijkt het groter, vreemder en vriendelijker dan je dacht.

Wat me vooral trof, was de onbevangenheid. Films uit die periode dragen een soort vanzelfsprekende charme met zich mee. Niet naïef, maar wel open. We’re off to see the Wizard! zingen ze, net iets vals maar precies goed. De Scarecrow die meer verstand heeft dan hij denkt, de Tin Man die zonder hart misschien wel de zachtste van het stel is, en de Cowardly Lion die zijn moed voortdurend al bewijst door maar mee te gaan. En Dorothy zelf: een meisje dat verdwaalt en daardoor zichzelf leert kennen; een thema dat nog altijd werkt, zelfs als je zo oud als ik bent en denkt alles wel zo’n beetje gezien te hebben.

Technisch gezien is het ook een wonder. De sprong van sepia naar Technicolor werkt nog steeds alsof iemand het licht in je woonkamer aandoet. En dan die decors, zo zichtbaar nep dat het bijna weer echt wordt. Een fantasiewereld die niet probeert te overtuigen, maar je gewoon uitnodigt. Misschien was dat wel de grootste verrassing: dat ik me liet meenemen. Zonder ironie. Zonder de afstand die moderne films soms vragen. Gewoon kijken.

Eerlijk: ik merk dat ik me liever laat meevoeren door deze warme, gulle wizard-wereld dan door die van Rowling, wier uitspraken over gender en transmensen voor mij als een koude tocht door haar verhalen waaien. Bij Oz voelt als het tegenovergestelde: een plek waar verbeelding niemand buitensluit.

En zoals dat gaat wanneer ik iets voor het eerst doe, opent het de deur naar meer. Na afloop merkte ik dat ik nog niet klaar was met Oz. En dus heb ik de boeken over Oz van L. Frank Baum besteld. Een vroeg verjaardagscadeau voor mezelf. Misschien zijn het kinderboeken, misschien wellicht literatuur, maar waarschijnlijk iets daartussenin. Maar vooral: weer iets dat ik voor het eerst ga doen. En daar was het me dit keer precies om te doen.