Er zijn van die dagen dat men plotseling besluit orde te scheppen in de chaos. Van het weekend overviel mij zo’n bui, en ik moet zeggen: het voelde tegelijk weemoedig en bevrijdend. Ik bevond mij tussen oude verhuisdozen, in stilte al jaren met mij waren meegegaan. Van zolder naar garage, van garage naar nieuwe woning. Trouwe metgezellen van karton, die mij met iedere verhuizing volgden, zonder ooit hun geheimen prijs te geven.
Toen ik de eerste verhuisdoos opentrok, keek ik in het gelaat van mijn eigen verleden. Oude tijdschriften, vergeelde notitieboekjes, ansichtkaarten waarvan ik mij de afzenders amper kan herinneren. Ik had ze ooit bewaard met de ijdele gedachte dat ik er later nog eens iets aan zou hebben. Later is intussen aangebroken, en die betekenis bleek opgelost als suiker in een kop koffie.
Bij ieder voorwerp klonk een zacht stemmetje: “Gooi mij toch niet weg, ik ben een stukje van jou.” Ik ben inmiddels ouder geworden, en ouderdom leert je selecteren. Het leven wordt lichter, wanneer men ballast achterlaat. Dus belandde de ene na de andere herinnering in een vuilniszak. Soms aarzelde ik nog even, streek met mijn vingers langs vergeelde schoolboeken of een oude pen die al lang niet meer schreef. Maar dan schudde ik mijn hoofd en dacht: herinneringen horen in mijn hoofd, niet in een verhuisdoos.
Toen ik klaar was, stond ik in een zolderkamer die leger leek, maar waarin het ademen makkelijker ging. Alsof er ruimte kwam voor nieuwe herinneringen, die zich nog moeten aandienen. Misschien gooi ik over tien jaar ook deze woorden weer weg. Maar vandaag schrijf ik ze met een glimlach, en met de stille opluchting van iemand die eindelijk afscheid durft nemen van zijn eigen bewaarde rommel. En zo ontdekte ik dat men soms pas vooruit kan, door het verleden voorzichtig bij het grofvuil te zetten.
