We zitten nu een paar dagen op het Griekse eiland Samos, vlak bij de oudste Europese haven in Pythagoreio, de geboorteplaats van Pythagoras (wiskundige: a² + b² = c²) en Epicurus (filosoof: ‘De dood gaat ons niet aan’). Na vier dagen relaxen bij het zwembad zijn we aardig gewend aan dit actieve vakantieleven. Ineens níéts doen kan heel vermoeiend zijn. Ik heb er overuren aan slaap aan overgehouden.
Ons verblijf ligt een beetje afgelegen, ver weg van alles wat zogenaamd “dichtbij” ligt. Voor een bezoek aan een dorpje of een winkeltje ben je toch al gauw drie kwartier aan de wandel. Daarom blijven we meestal ‘thuis’ bij ons hotel, samen met de andere hotelgasten. Zij komen voornamelijk uit Scandinavië, met een paar Vlamingen en hier en daar een Nederlander. Heel gemoedelijk en rustig.
Totdat het gezin uit de buurt van Rotterdam zich meldt. Vader, moeder en hun dochter van net geen twintig laten onbedoeld weten dat zij op het eiland zijn gearriveerd, en de rust is op slag verdwenen. De moeder heeft een stem die de opstijgende vliegtuigen van het vliegveld verderop met gemak overstemt. Daarbij delen ze ook nog álles wat ze gaan doen.
‘Ik ga nu even mijn luchtbedje halen.’
‘Dat is goed. Ik ga de buurvrouw even appen dat we er zijn.’
‘Doe d’r de groetjes. Ik ga straks het water in.’
En dat gaat zo maar door.
Maar daar blijft het niet bij: ze denken ook alles te wéten. Ze zijn nog geen twintig minuten bij het hotel of moeder weet al zeker dat het pad naar het strandje “een klein stukje lopen” is (wat absoluut niet waar is). En de dochter — met een stem alsof ze zojuist acht slagroompatronen heeft geïnhaleerd — vindt alles “super!”. Behalve wat haar vader zegt. Hij is inmiddels al weggebonjourd naar een andere parasol. Wanneer hij meer dan eens een vraag stelt, wordt dat door beide dames beantwoord met een lacherige ‘wat-moet-je-nou?’
Wanneer ík die vader was geweest, had ik een auto gehuurd en was ik meteen met beide wijven hier op het eiland een ravijn ingereden. Daarmee kom je in Nederland óók nog eens in het nieuws; vinden vrouw en kind hartstikke leuk! Maar nee, vader houdt zijn mond en lacht mee met de ongrappige grollen. Moeder beslist dat ze met z’n allen iets gaan eten bij de poolbar. Al weet ze nu al dat er niet veel keuze naar haar smaak zal zijn. De dochter denkt hetzelfde, en de vader houdt wijselijk zijn mond.
Bij terugkomst van de poolbar is moeder, vanzelfsprekend, aan het woord. Ze wilde graag naar het strandje lopen, maar haar hoofdpijn is teruggekomen. Die van mij nu ook. Ondanks die hoofdpijn tettert ze vrolijk verder en besluit ze tóch met de dochter het pad naar het lagergelegen strandje te bewandelen. Ik blijf zeker bij het zwembad zitten, want ik wil, nee, ik móet, straks hun verslag horen. Dat pad is namelijk geen wandelpad: in een steile gang naar beneden loop je over losse keien, langs gevaarlijke prikkelbosjes.
Ik hoef niet lang te wachten. Na nog geen tien minuten zijn ze terug.
‘Dat is niet te doen!’ roept ze naar haar man.
‘Nee, belachelijk,’ voegt de dochter toe.
Moeder wil de huurauto een dag naar voren verplaatsen, want ze is “echt geen zwembadmens”. Waarop de dochter toevoegt dat haar moeder “een echt strandmens” is.
Ik glimlach stiekem om zóveel zelfgecreëerd drama en denk aan een citaat van de filosoof die hier duizenden jaren geleden werd geboren: ‘De mens moet teleurgesteld worden in de kleine dingen van het leven, voordat hij de volle waarde van het grotere kan beseffen.’
Ja, Epicurus kon het goed zeggen. Hij wel.
Vind-ik-leuk Aan het laden...