Avatar

Ze heten tegenwoordig avatars. Een woord dat zacht klinkt, maar eigenlijk iets ongenaakbaars aanduidt. Een beeld dat wel op u lijkt, maar tegelijk niet. Een dubbelganger die nooit rimpelt, nooit vermoeid de ogen dichtknijpt in de zon.

In Londen zingen de ABBA-leden inmiddels alweer drie jaar hun liederen voor een uitzinnig publiek. Maar het zijn niet zijzelf die daar zweten onder de spots. Hun abbatars nemen de honneurs waar: digitale kopieën, zorgvuldig gladgestreken. De bezoekers vergeten het al snel; men klapt alsof men weer in 1979 leeft. Alsof de tijd, dat hardvochtige beest, zich even heeft laten temmen.

Ik denk daar aan als ik hier mijn eigen stukjes opsier met een afbeelding. Geen foto meer waarop ikzelf, enigszins verfrommeld door de werkelijkheid, de lezer tegemoet staar. Nee, een door kunstmatige intelligentie gegenereerde variant. Hij lijkt sprekend op mij, maar draagt een eeuwige frisheid die ik zelf allang kwijt ben. Deze avatar, die digitale ik, blijft voor altijd midden in het leven staan.

En zo wandel ik langs het perron, waar de trein altijd te laat komt, terwijl mijn avatar een glimlach toont die nooit verwelkt. Ik zucht even, trek mijn kraag op tegen de regen en denk: mijn digitale versie heeft vandaag vast beter weer.

Het is een eigenaardige troost. Want achter elk portret op het internet vermoedt men een mens, maar men ziet een beeld dat net iets te glad is. Zoals een bloem in plastic: het oog bedriegt zichzelf graag. En ik laat het gebeuren, met een zekere tevredenheid, want in mijn avatar ben ik, tegen alle natuurwetten in, forever young.

U mag reageren.