Slangen

Wanneer er zoiets bestaat als een persoonlijke nachtmerrie, dan zou ik die vinden op Ilha da Queimada Grande. Snake Island, zoals de rest van de wereld het noemt. Een piepklein eiland, een handvol kilometers uit de kust van Brazilië, bevolkt door iets dat zelfs je stoutste dromen overschrijdt: slangen. Heel veel slangen.

De gouden lansslang woont hier en nergens anders. Een slang die je in minder tijd kan doden dan het kost om een pot verse koffie te zetten. Er schijnen er misschien wel één per vierkante meter te zijn. Dat betekent dat je, theoretisch, over het eiland zou kunnen lopen en dat iedere stap klinkt als een klein, collectief: “You’re dead.”

Het eiland zelf is klein, steil en ruig, met dichte vegetatie en geen druppel zoet water. Geen plek om een strandstoel neer te zetten of een boek te lezen. Eeuwenlang afgesneden van het vasteland evolueerden de slangen hier tot supersnelle, dodelijk efficiënte jagers. Hun gif is niet zomaar giftig; het is een masterclass in natuurlijke efficiëntie.

Ik moet toegeven dat dit eiland me op een vreemde manier raakt. Vroeger had ik een echte fobie voor slangen. Ik kon er niet naar kijken of eraan denken zonder paniek. Dat is nu veel minder aanstellerig, kan ik mezelf vertellen. Maar het idee van dit eiland, met zijn duizenden slangen, die glinsterende ogen die je volgen, die dodelijke efficiëntie, geeft me bijna een terugslag naar die oude angst. Je voelt hoe klein en kwetsbaar de mens kan zijn.

Wie hier gebeten wordt, is vrijwel kansloos. Het gif veroorzaakt hevige pijn, zwelling, inwendige bloedingen, nierfalen, en kan binnen een uur dodelijk zijn. Het eiland heeft geen medische voorzieningen, geen antiserum, geen ziekenwagen. De enige hoop is een snelle evacuatie naar het vasteland, maar in de praktijk is die er nauwelijks.

Snake Island is daarmee niet alleen een fascinerend natuurfenomeen, maar een waarschuwing. Het herinnert ons eraan hoe groot de wereld is, hoe machtig de natuur, en hoe kwetsbaar wij mensen zijn. Het is een plek die je beter van een afstand bewondert, waar voorzichtigheid geen luxe is maar een kwestie van overleven. En als je erover nadenkt, lijkt het alsof iedere slang, iedere kronkelende beweging je toefluistert: Wegwezen!

Angst

In een droomhuisje, overal ver vandaan, zat ik van de week, in de nacht met anderen een korte vakantie te vieren. Het was in een oud, nog net niet verwaarloosd, huisje. Bij aankomst zag ik dat er een klein zoldertje onder de dakpannen bevond, waarin een raam enig uitzicht naar buiten, over de akkerlanden, aanbood. Op de benedenverdieping bevond zich naast de deur, bekleed met vergeelde vitrages, een smal raam. Het zorgde niet voor een uitzicht, maar meer voor lichtval naar binnen.

Bij binnenkomst viel het me op dat het er binnen groter leek dan dat het er van buiten uitzag. Andere gasten renden door het hele huis om uit te vinden wat het beste vertrek was om de nacht door te brengen. Overal klonk gestommel van de gasten. Het rook er overdreven naar zeep, zoals het vroeger kon ruiken, maar dan in het kwadraat. Naast deze intense geur hing er ook een sinistere sfeer. Iets onheilspellend, en hierin stond ik niet alleen. De andere gasten ervoeren dit ook.

Eén van de gasten wist dit onheilspellend gevoel te versterken door ons een broodjeaapverhaal op te hangen over een oude schooljuf die hier honderden jaren geleden in het huis was overleden. Het lukte me nog net om niet met mijn ogen te rollen, want daarbovenop werd ons ook nog eens verteld dat de oude schooljuf tijdens een heksenjacht rond het jaar 1640 zakte voor een zogenaamde heksentest en uiteindelijk op een gruwelijke manier verdronk.

Hoe de heks in het huisje verdronken moet zijn, is iets wat naar mijn mening voor het gemak wordt vergeten. Reden voor mij om het verhaal over de schooljuf naar het rijk der fabelen te verwijzen. Dit gevoel werd nog eens bevestigd door de toevoeging dat de schoolgaande kindertjes van eeuwen geleden het hadden opgenomen voor de ter dood veroordeelde schooljuf, waarbij ze de plaatselijke bevolking eigenhandig hadden uitgemoord. Met primitieve wapens, zoals pijl en boog, werd er aan toegevoegd. Daarbij werd gemeld dat de kinderen van toen nu nog steeds in de omgeving ronddwalen.

Yeah right. Ik rolde uiteindelijk dus toch mijn ogen en met deze houding bleek ik het verhaal een beetje te bagatelliseren, want ineens kwam er een donkere rookwolk vanuit de openhaard tevoorschijn. De rookwolk leek lichtjes de gedaante van een gekromde vrouw aan te nemen, maar dat kan heel goed verbeelding zijn geweest. Op dat moment was dit erg overtuigend. Alle aanwezigen gilden. Ik nog nét niet. Nee, echt niet. De rookwolk vervormde in een vormloze rookpluim en vervaagde langzaam. Met het verdwijnen van de rook viel er een stilte.

Het leek er op dat hiermee het hoogtepunt van de urban legend tot zijn eind kwam. De zaken werden weer opgepakt zoals de vakantiezaken meestal worden opgepakt. Koffers werden naar binnen gesleurd en de kamers werden onder de gasten verdeeld. Nog voordat ik kon beslissen of ik het met de keuze van de kamerverdeling eens was, liep een van de gasten terug van het smalle raam naast de deur. ‘Moet je nu eens zien,’ zei ze met een angstige stem. Ik reageerde met een botte opmerking over de schranderheid van de persoon totdat ik zag wat zij zojuist had gezien. In de verte liepen honderden kinderen met pijlen en speren over de bevroren akkers naar het huisje. Hun intentie was niet goed. De angst sloeg me om het hart en met een beklemmend gevoel schrok ik wakker.

Het heeft vannacht nog even geduurd voordat ik weer in slaap viel.