Afval

Onder het spoor, waar station Amsterdam Bijlmer Arena zijn schaduw werpt over het Bijlmerplein, ligt misschien wel het smerigste stukje van Amsterdam. Het is een plek waar je voeten niet lopen, maar zich voortslepen. De tegels lijken zich aan je zolen te hechten, alsof ze een wanhopig gebaar maken: blijf hier, zie mij, ruik mij, blijf — letterlijk plakken. Maar eigenlijk wil je er niets mee te maken hebben.

Misschien ligt het aan het tijdstip. Ik loop er altijd in de vroege ochtend, wanneer de dag nog moet beginnen maar de nacht zijn troep al heeft achtergelaten. Vuilnisbakken gapen wijd open of hebben hun buik vol en spugen het overschot aan afval gulzig terug op straat. Blikjes, pizzadozen, restjes kip die niemand meer aandurfde. Een vies servet dat onschuldig wegwaait. Het lijkt alsof de afvalstroom hier een eigen ritme heeft, een nachtelijk jazzorkest zonder dirigent.

En toch: je kijkt ernaar zoals je naar een oude kennis kijkt die het niet zo getroffen heeft. Je ergert je, maar er zit ook iets vertederends in die troep, alsof de stad hier haar kater uitspant. Mensen haasten zich voorbij, niemand kijkt naar beneden. Alleen de vroege wandelaar, op weg naar kantoor, merkt hoe de straat onder zijn schoenen zachtjes zuigt en fluistert: “Vandaag niet te schoon.”

Misschien is dit gore stukje Amsterdam wel een spiegel. We willen de stad blinkend, maar we leven rommelig. Soms, heel even, komt die rommel boven. Onder het spoor, tussen twee treinen en een passerende metro door.