Het is nu een paar maanden geleden dat ik met de metro in de omgeving van Rotterdam onderweg ben. Die middag schijnt de zon fel. Alsof die oude ster zich even wilt laten gelden, en dat lukt prima. Dat blijkt wanneer de drie gekoppelde rijtuigen op rij na het metrostation Kralingse Zoom weer bovengronds rijden. Met de zonnebril op mijn gezicht zit ik stilletjes te genieten van de warmte die de zon ons brengt. Bij een volgende station loopt er een scholiere van het type lomp en onbehouwen de metro in. Ik beweer niet breedgeschouderd te zijn, maar toch weet dit lompe wicht mij met een stoot tegen mijn schouders te passeren. Ik denk eerst: een overvolle schooltas. Zo’n hippe rugtas waar de gehele collectie van een kleine dorpsbibliotheek in past. Maar nee, het schoolgaand meisje blijkt heel gewoon enorm corpulent te zijn.
Ze neemt plaats, op enige meters afstand, schuin tegenover mij. Boos kijkt ze de metro in. Het kan niet anders dat haar ouders bang zijn wanneer ze met zo’n gezicht thuiskomt. Vanachter mijn donkere brillenglazen bekijk ik het monsterachtige mensenexemplaar. Hierop ervaar ik een gevoel van afkeer. De vormloze, paarse broek van versleten joggingstof moet maandenlang alleen maar over haar kont en een stoel hebben gehangen. Haar afgedragen sweater ziet er niet beter uit. Het blauw-wit gestreepte exemplaar lijkt uit een hondenmand te zijn geplukt, en het valt spontaan in gaten uit elkaar. Even denk ik dat ze me doorheeft. Dat ik haar observeer. Maar de ontevreden en chagrijnig blik in de ogen kijkt naar haar mobiel. Snel gaan de dikke vingers over het beeldschermpje. Ze houdt de telefoon tegen haar oor, om na een moment met blèrende stem de stilte in het rijtuig te verdrijven.
‘Ik ben boos! Ik ben zó boos!’ Ze luistert heel even of ze een respons krijgt. ‘Op de klas,’ balkt ze in haar mobiel. ‘Echt mega-boos!’
Een oudere vrouw die achter de scholier zit, herbeleeft vol afschuw de Tweede Wereldoorlog. Het was ruim 70 jaar geleden dat ze voor het laatst het luchtalarm in Rotterdam heeft gehoord.
‘Ik was de enige van de klas die stond te wachten bij gymles!’ loeit ze. ‘De hele klas zit in een groepschat en iedereen was op de hoogte van dat de gymles uitviel. En wie stond er als enige voor niks te wachten? Juist ja, ik! Ik ben er helemaal klaar mee,’ schreeuwt ze naar iedereen die het kan horen, en dat zijn alle inzittenden in het rijtuig.
In het fel aanwezig zijn verliest de zon het van de Rotterdamse Bessie Turf en schuilt beschaamd achter een breed wolkendek. In de metro wordt het donker. Toch houd ik mijn zonnebril op. Ik kan me ogen niet van de grote bek en haar zwaarlijvige verschijning houden. Ook iets afschuwelijks fascineert de mens blijkbaar. Het gesprek gaat door. Over dat een klasgenoot haar naar het metrostation heeft gebracht. Teleurgesteld geeft ze toe dat dit wel een aardig gebaar is. Dit laat de boosheid echter niet verdwijnen. Het aanhoudend geklaag verkrijgt een ritme. Een vervelend ritme. De verlossende omroepstem uit de speakers deelt mee dat ik mijn eindbestemming heb bereikt. Ik krijg de opdracht aan de rechterkant uit te stappen. Wanneer ik op het perron sta zoek ik de uitgang en volg ik meegaand de andere reizigers naar de uitgang, de trappen af. Wanneer ik me bij de poortjes uitcheck en naar buiten loop, gaat de zon weer schijnen. Heel scherp.
This is quite a tale.
I was fascinated to find boos means man.
LikeLike