Kraakt

Ooit had ik een vinylalbum van ABBA. The Album, met een mooie, bijna stralend wit en bontgekleurde hoes. Ik koesterde het als een klein bezit dat toen groter leek dan het leven zelf. Elke keer als ik het oppakte, voelde ik de glans van de platenzaak, de geur van nieuw vinyl, en hoorde ik de stemmen van Agnetha en Frida alsof ze speciaal voor mij zongen.

Maar toen, eind jaren zeventig, kwam het ongeluk. Het opklapbed in mijn kamer, dat handige stukje meubel dat veel ruimte bespaarde, werd mijn onbewuste vijand. Het album lag erachter, vergeten, een stille getuige van mijn onhandigheid. Op een dag hoorde ik het zachte kraken dat niemand wil horen bij een LP. De plaat was gebroken, precies in tweeën. Mijn hart brak harder mee.

Hetzelfde lot trof een paar jaar later met het singletje van The Wiz Stars. In een moment van haast of onhandigheid had ik het onder mijn bagagedragers geschoven, niet wetend dat het vinyl kwetsbaarder is dan je vermoedt. Ook deze plaat was verloren, een herinnering aan hoe snel muziek kan breken als je er niet voorzichtig mee omgaat.

Tegenwoordig streamen we muziek, en daar kan werkelijk niets kapot gaan, tenzij je internet eruit ligt. Toch blijf ik ook vinyl draaien. Er is iets in de ervaring van viny; het gewicht in je handen, het zachte gekraak van de naald over de groeven, dat geen digitale kopie kan vervangen. Elke kras, elke oneffenheid, voelt als een verhaal. Misschien zelfs een beetje zoals mijn gebroken ABBA-album en The Wiz Stars-single: een herinnering aan het verleden, aan jeugdige onhandigheid en aan de charme van het fysieke.

Hoewel Spotify en Apple Music nooit zullen breken, keer ik ook wel eens terug naar mijn platenspeler. Ook heb ik later het ABBA album weer op vinyl aangeschaft, voor mij is vinyl meer is dan alleen geluid; het is een herinnering, een ritueel, en een stille, troostrijke aanwezigheid in deze gekke wereld.

Huppelen

Ergens in mij leeft nog steeds een jongetje dat graag huppelt. Niet zomaar lopen, niet sloffen, niet marcheren, maar huppelen. Het was voor mij altijd de kortste route van het een naar het ander, met het grootste plezier. Een kind huppelt als vanzelf, alsof het hart de benen commandeert: Vooruit! Omhoog! Lichtvoetig de wereld in.

Maar dan groeit men op. De benen worden zwaarder en de tred ernstiger. Ergens, tussen de eerste sigaret en een eerste loonstrook, raakt de huppel in de ban. Het is opeens raar, not done. Een volwassene die huppelt wordt niet gezien als levenslustig, maar als verdacht. Men fluistert: gaat het wel goed met hem? Alsof het tonen van ongeremd plezier een teken van ontsporing is.

Laatst liep ik door een park en zag ik een meisje van ongeveer zeven jaar oud, en ze huppelde. Haren op en neer, armen als kleine wieken zwaaiend. Niemand fronste. Integendeel, voorbijgangers glimlachten. Ik dacht: wat zou er gebeuren als ik hetzelfde deed? Een man van bijna zestig jaar, huppelend over straat. Het antwoord ligt voor de hand: men belt de politie of op zijn minst een ambulance, voor een enkeltje gekkenhuis.

Het is een merkwaardige iets. We hebben de lach behouden, de kus, zelfs het dronken dansen in de nacht. Allemaal toegestaan voor volwassenen. Maar huppelen, dat niet. Huppelen is taboe, verboden terrein. Terwijl het gezond zou zijn; een stad waarin mensen weer onbezorgd huppelen. De stoepen gevuld met luchtigheid in plaats van haast.

Misschien ga ik het eens proberen. Op een stille, rustte ochtend. Een klein stukje, van lantaarnpaal tot zebrapad. Niet te lang, niet te opvallend. En als iemand me dan toch ziet, zal ik zeggen: ‘O, vergeef me. Ik was weer even kind.’ Stiekem hoop ik dan dat ze zachtjes knikken en zelf ook een klein huppeltje wagen.

Vrijheid

Nog geen twee weken, en dan is het zover: Vakantie. Althans, dat heb ik mezelf plechtig beloofd. Het opmerkelijke dit jaar, is dat er nog geen bestemming is vastgelegd. Geen vliegtickets in de la, geen hotel besproken. Zelfs geen parkeerplaats gereserveerd bij Schiphol. Toch voel ik een soort voorpret, alsof het onvermijdelijke van de vakantie zwaarder weegt dan de feitelijke details.

Het vooruitzicht alleen al werkt ontspannend. Geen wekker die mij op vroege uren uit bed jaagt, geen schema dat dicteert waar ik om half elf moet zijn en wat ik ‘s avonds moet doen. Alleen de belofte van tijd die zichzelf mag vullen. Dat is een luxe die je nergens kan boeken, maar toch de kern van vakantie vormt.

Gek genoeg heb ik toch de neiging om in gedachten alvast lijstjes te maken. Dingen die mee moeten: zonnebril, boeken die ik al maanden nog wil lezen, en misschien dat shirt dat eigenlijk te oud is om nog netjes te heten, maar juist daarom zo comfortabel is. Het hoort bij de vakantievoorpret: jezelf wijsmaken dat er een ideale balans komt tussen nietsdoen en het najagen van kleine avonturen.

De waarheid leert anders. Je belandt doorgaans in een stoel met uitzicht op een mok koffie, en denkt: dáárvoor ben ik hier. En dat vind ik helemaal goed, want de vakantie begint niet bij het instappen in de auto of het openen van je koffer. Ze begint op een doordeweekse avond, wanneer je ineens bedenkt dat het leven binnenkort een paar weken zonder klok zal tikken. Die gedachte alleen al smaakt naar vrijheid.

Zwembad

Het was een zomerse woensdag waarop de zon niet scheen, maar brandde. Je liep er niet onder, je droeg haar. Alles was licht, behalve je hoofd, want die was leeg, op één gedachte na: vanmiddag naar het zwembad. De schoolbel klonk als een bevrijdingssignaal. Geen rekenles, geen taal, alleen nog dat eindeloze half uur tot we werden losgelaten.

We fietsten met z’n allen in een lange sliert door de warme lucht naar het buitenbad. Onze fietsbanden plakten aan het asfalt en het zweet kroop ond langs je rug, maar dat maakte niets uit. Voor ons lag een middag waarin tijd niet bestond. De zon glinsterde op het water als een feestje. De eerste sprong was altijd koud, maar daarna was je thuis. Geen zorgen over geld, werk of afspraken. De wereld bestond uit klaterend water, schelle stemmen en het gevoel dat dit eeuwig zo zou blijven.

En dan, halverwege de middag, die geur. Patat. Gebakken in vet dat zijn beste jaren achter zich had, maar juist daardoor de geur van de zomer droeg. In de winter zou je er je neus voor ophalen, maar hier, onder deze zon, hoorde het bij het magische moment. Je vingers werden vettig en zout, je mond een klein feest. De mayonaise was altijd te veel, maar je likte het laatste restje van je vingers alsof het een traktatie uit een ver land was.

De herinneringen zijn korrelig nu, als oude polaroids die te lang in de zon hebben gelegen. Maar als ik mijn ogen sluit, hoor ik het water, proef ik de patat en voel ik weer hoe de zon alles goedmaakte. Zelfs de dingen waar ik toen geen weet van had. Misschien is dat wel het geheim van de zomer; dat ze je even terugbrengt naar de tijd dat geluk niets anders was dan een middag in het zwembad.

Wandeling

Het was zo’n dag waarop zelfs de tijd vergat door te lopen. De augustuszon, mild van aard, streelde de bosrand alsof ze op zondagbezoek was. Ik wandelde een paadje in dat ik nog kende van vroeger, of althans, dat liet mijn geheugen me geloven. Breder was het niet geworden, eerder wat smaller, alsof het zich schuchter had teruggetrokken uit de tijd.

Langs het zandpad lagen de braamstruiken als slordig gekamde haardossen. De vruchten, donker en glanzend, hingen als geheimzinnige snoepjes aan dunne, stekelige takken. Onder de lage eiken en beuken groeide vingerhoedskruid, grassen, en af en toe een flinke brandnetel, die je eraan herinnerde dat je niet alles moest willen aanraken.

Een roodborst hupte kort op een boomstronk, bekeek me heel even aan, alsof hij me herkende van vroeger, en verdween weer in het dichte groen. Verderop hoorde ik zacht gezoem. Alles was traag en toch levend. Zelfs de lucht bewoog nauwelijks, slechts af en toe een zuchtje dat de geur van hars, aarde en zonwarmte mijn neus binnen dreef.

Ik bleef staan bij een open plek, waar het licht als honing op de grond viel. Opeens dacht ik aan hoe het was om als kind te dwalen, zonder klok, zonder zorgen, zonder dat knagende gevoel dat je ergens aan had moeten denken.

Als kind had ik hier ook gelopen, precies zo. Wel met geschaafde knieën, en het onwrikbare geloof dat bomen naar mij konden luisteren. Misschien doen ze dat nog steeds. Ik liep verder, langzaam, terwijl het bos ademhaalde. Alsof het zich mijn gedachten kon herinneren.

Mama

Vandaag is het vier jaar geleden dat mijn moeder is overleden. Een dag die ik niet meer vergeet. De weken erna waren als een emotionele roller coaster. Het verdriet was rauw en scherp. Alsof een fundament onder mijn bestaan was weggevallen.

Maar de tijd, hoe grillig ook, heeft het scherpe randje van dat verdriet verzacht. Niet weggehaald, want het gemis blijft. Elke dag. Toch zijn de rauwe emoties langzaam veranderd in iets zachters, iets dat is te dragen. De pijn is overgegaan in herinneringen, herinneringen die me verbinden met mijn moeder.

Voor mij is het nadeel van ouder worden het wegvallen van de mensen om je heen. Ouder worden betekent ook steeds meer afscheid nemen. Dat doet pijn.

Tegelijk voel ik me gezegend. Ik was aanwezig bij het overlijden van zowel mijn vader als van mijn moeder. Dat moment van afscheid, hoe confronterend ook, gaf me wel iets waardevols: de kans om hen bewust los te laten. Dat maakt het verdriet niet minder, maar het helpt me wel om het beter te plaatsen.

Vandaag herdenk ik mijn moeder. In stilte, en in liefde. Dankbaar voor alles wat ze heeft achtergelaten, en in het leven dat doorgaat.

Gedachtegoed

Laatst had ik een soort van openbaring. Ik zat in de bus naar huis en ineens had ik, terwijl we over de snelweg reden, het besef dat er in mijn hoofd een complete wereld schuilgaat. Een wereld vol herinneringen, beelden uit mijn jeugd, gesprekken die ik nooit vergeten ben, gesprekken die ik nooit zal hebben. Daarnaast zij er ook werelden die ik zelf heb verzonnen; dromen, fantasieën, scenario’s die nooit gebeurd zijn, maar die wel ooit eens van pas kunnen komen, of niet. Het is een voor anderen een onzichtbaar universum, dat zich helemaal binnenin mij afspeelt. En wat me dan nog het meest verwondert: ik kan daar niet uniek in zijn.

Elke mens in de bus of die ik op straat zie lopen moet óók zo’n binnenwereld met zich meedragen. Een hele innerlijke film, een verhaal, een stroom aan gedachten, hoop, verdriet, verlangens. Miljarden mensen op deze planeet. Elk met een eigen geschiedenis, een eigen versie van de werkelijkheid. Soms denk ik: hoe kunnen al die werelden bestaan, zó intens en rijk, zonder dat we er werkelijk zicht op hebben bij elkaar?

Wat zal er met al die werelden gebeuren wanneer we sterven? Al die herinneringen, nuances, liefdes, ideeën — verdwijnen die zomaar? Of laten ze iets achter in een vorm die we niet begrijpen? De gedachte dat energie nooit verloren gaat, zoals de natuurwetten zeggen, troost me enigszins. Misschien wordt die innerlijke wereld, die unieke trilling die ieder mens meedraagt, opgenomen in iets groters. Misschien wordt het omgezet in een andere vorm van bestaan, een andere frequentie, een andere beweging in het universum?

Ik denk niet dat mijn gedachten, mijn beleving van de wereld, uniek zijn. Maar juist dat maakt het bijzonder. Dat betekent dat ik verbonden ben met een mensheid die leeft, denkt en voelt. Heel misschien is dat de energie die blijft: de verbondenheid van al die innerlijke werelden, die elkaar op onzichtbare manieren raken.

Getal

Leeftijd is een getal. Het is een cliché-uitspraak, maar wanneer het getal boven de vijftig is gekomen, dan vind ik het toch meer dan alleen maar een cijfer. Natuurlijk voel ik me jong, maar ik bén echt wel ouder dan mijn eigen gedachten me doen geloven. Mijn lichaam houdt me de laatste tijd wat vaker een spiegel voor. Blessures komen sneller, en vooral ook; ze blijven langer. Een pijntje, een stijve knie, spierpijn die zich gedraagt alsof het recht heeft op een week vakantie, en dat terwijl ik alweer klaarsta voor een volgende ronde.

Ook merk ik dat ik sneller moe ben dan vroeger. Waar ik voorheen ’s avonds nog energie over had om van alles te doen, ben ik nu blij als ik gewoon even kan zitten met m’n benen omhoog. Is dat erg? Nee. Wel vind ik het confronterend.

Toch geef ik niet op. Ik blijf hardlopen. Want juist dat geeft me het gevoel dat ik nog steeds meedoe, dat ik leef, beweeg en volhoud. Rust roest is mijn levensmotto geworden. Als ik stil blijf staan, voel ik me pas echt oud.

Hardlopen is mijn uitlaatklep, mijn manier om de tijd te laten weten dat ik nog niet uitgerangeerd ben. En zolang mijn benen het blijven doen, al gaat dat piepend en krakend, blijf ik doorgaan. Want ouder worden mag dan onvermijdelijk zijn, opgeven vind ik dat allerminst.

Bijnadoodervaring

Vannacht had ik een droom die ik ervaar als een schaduw op deze zonovergoten dag. In mijn droom bevond ik me in een bos, die ik zowel nostalgisch als onheilspellend vond. Ik was er niet alleen. Samen met vier andere oud-collega’s, die ik, nu ik wakker ben, niet meer kan herinneren.

Wat ik verontrustend vond, was dat er iemand dood moest. Niet vanwege een dreiging of straf, maar als een vanzelfsprekend gegeven. Het hoorde erbij, alsof het een taak was die simpelweg uitgevoerd moest worden. Niemand stelde de noodzaak ervan in twijfel.

Nadat iemand eerst was doodgegaan hoorde mezelf zeggen: ‘Dan ga ik nu wel’. Er was iets kalms in mijn stem, alsof ik mijn lot aanvaardde. De anderen knikten, zonder drama. Vervolgens kwam iemand naar me toe met een dikke, kleverige substantie – zwart, stroperig – die ze door middel van een pvc-buis via mijn mond naar binnen wilde brengen.

En juist op dat moment gebeurde het: de droom brak open. Terwijl ik de substantie voelde naderen, besefte ik ineens: maar dit is wel erg definitief. Er ging een schok door me heen, alsof mijn onderbewustzijn zich verweerde tegen de onomkeerbaarheid van de dood. Ik schrok wakker, mijn hart bonsde in mijn borst.

Ik liep naar de badkamer, deed het licht aan en keek even in de spiegel. Wat een opluchting: ik leef. In een moment van dramatisch denken, dacht ik even: De dood heeft me even aangeraakt, maar niet meegenomen. 

Repelsteeltje

Ach, wie had dat ooit gedacht? Repelsteeltje, de naam die menig koningsdochter deed beven, schrijvend aan een blog! Geen ganzenveer meer, geen perkament, maar een glimmend doosje dat oplicht wanneer je het aanraakt. Een wonder, dat laptop heet. En ik moet zeggen: ik vermaak me hier kostelijk in 2025.

Toen ik mijn paddenstoelhuisje verliet om de grenzen van Sprookjesland te verkennen, had ik nooit kunnen dromen dat ik in een wereld zou belanden waar koetsen zonder paarden razendsnel over zwarte gladgestreken wegen zoeven en mensen praten tegen doosjes die antwoorden geven! Siri, Alexa… ik zou haast jaloers worden.

Wat me nog het meest verbaast? Niemand kent mij! Vroeger werd er nog beverig gezucht en gefluisterd als mijn naam viel. ‘Repelsteeltje’, fluisterden ze, met ontzag of angst. Maar nu? De mensen denken dat ik een soort fantasiefiguur ben uit een oud kinderboek. Sommigen noemen mij zelfs schattig! Schattig!

Maar ik heb geleerd; wie zich aanpast, leeft het langst. Ik heb een TikTok-account geopend, waar ik filmpjes plaats van mijn magische trucs en recepten met ingrediënten uit het bos. Eikeltjespesto is hier een hit. En Instagram? Daar deel ik foto’s van mijn sprookjesachtige outfits. Mijn puntmutsje maakt een heuse comeback.

Wat mij verwondert is hoe weinig mensen nog in magie geloven. Alles moet verklaard worden, alles moet snel. Maar ik, Repelsteeltje, weet dat het wonder in het onverwachte schuilt. Een glimlach van een voorbijganger, het flonkeren van ochtenddauw, een onbekend kind dat stilletjes mijn naam fluistert; dat is ware toverkracht.

Dus hier zit ik, in een koffietentje waar ik een oat milk flat white drink (vraag me niet wat erin zit, maar het smaakt naar een sprookje), en ik zeg u: de wereld van 2025 is misschien gekker dan die van ons, maar minstens even magisch.

Theorieën

Ik vind mezelf niet echt naïef. Ik vertrouw niet blind op alles wat de zogenaamde autoriteiten zeggen, integendeel. Ik zeg altijd: ‘Ik wil weten, en niet geloven.’

Wat me de laatste jaren steeds vaker opvalt, is hoe mensen hun hele leven lijken te laten leiden door complottheorieën. En ik bedoel niet een beetje kritisch zijn over beleid of commercie. Nee, ik bedoel een fundamenteel wantrouwen tegen álles: zonnebrand is giftig, vaccins zijn gevaarlijk, kraanwater zit vol ‘mind control’, en zelfs tandenborstels zouden ons brein beïnvloeden.

Het is alsof de wereld voor sommigen veranderd is in een permanente vijand. Alles is verdacht. Alles is gif. Alles is opzettelijk. Dat vind vind ik ergens tragisch, want in plaats van het leven te ervaren, gaan ze het bevechten. Elk product wordt een gevaar, elke overheid is een vijand, en elke arts is een marionet. Terwijl we in een tijd leven waarin we juist zóveel weten, zóveel kunnen beschermen, en waarin wetenschappelijk onderzoek ons vooruit helpt. Mits we het willen begrijpen.

Begrijp me niet verkeerd, mensen mogen vinden wat ze willen. Wil je alles zelf maken, geen zonnebrand gebruiken en elk vaccin weigeren? Ga je gang. Maar het wordt wrang als dat wantrouwen een missie wordt, en anderen onder druk worden gezet om hetzelfde te doen. Alsof twijfel een religie wordt die bekeerd moet worden.

Iedereen moet doen waar hij zich goed bij voelt, maar laten we elkaar vooral vrij laten in dat gevoel. Vrijheid betekent ook dat je elkaar niet dwingt om mee te gaan in de eigen overtuiging.

Agenda

Er zijn weinig dingen waar ik me enorm aan kan ergeren, als wanneer anderen mijn persoonlijke tijd gaan invullen. Dat ze mijn agenda denken te moeten invullen. Het lijkt een klein ding, maar voor mij raakt het aan iets veel groters: grenzen, ruimte en respect. Mijn tijd is kostbaar. Niet omdat ik een drukbezet persoon ben met eindeloze vergaderingen of een overvolle sociale kalender, maar omdat ikzelf wil bepalen waar ik mijn tijd aan besteed.

Toch gebeurt het regelmatig: iemand plant een afspraak in zonder overleg, doet een ‘aardig’ voorstel met de verwachting dat ik me hierop aanpas, of ze gaan ervan uit dat ik wel beschikbaar ben. Alsof mijn tijd per definitie flexibel is zolang het in hun schema past. Wanneer ik aangeef dat het me niet uitkomt, volgt er vaak een verbaasde reactie, of erger; verontwaardiging.

Wat me nog het meest frustreert, is de onderliggende boodschap die ik ervaar; mijn grenzen worden niet serieus genomen. Dat de planning van anderen eenrichtingsverkeer mag zijn. Alsof ik altijd maar moet inschikken.

Tijd is meer dan een afspraak. Het is mijn ruimte om te leven. Ik heb geleerd steeds duidelijker mijn grenzen aan te geven. Niet uit koppigheid, maar uit zelfrespect. Dat zorgt weleens voor frictie, maar liever wat wrijving dan mijn tijd kwijtraken dat door anderen wordt ingedeeld.

Terug

Het gebeurt altijd onverwacht. Je zit in de auto of je loopt door de supermarkt en ineens klinkt dat bijzonder liedje. Een melodie die je jaren niet hebt gehoord, en in een fractie van een seconde ben je daar weer; op dat feestje; in die slaapkamer, met die persoon. Alsof je door een scheur in de tijd valt.

Nostalgie is wonderlijk. Het is geen gewone herinnering. Het is zintuiglijk en lijfelijk. Je voelt het in je buik, in je borst. Je ruikt de lucht van toen, hoort de stemmen weer. Te vaak doet het ook een beetje pijn.

Er zijn liedjes die voor mij als tijdmachines werken. Niet omdat ze muzikaal zo bijzonder zijn, maar omdat ze onlosmakelijk verbonden zijn met een periode uit mijn leven. Een zomer waarin verantwoordelijkheid een onbekend iets was, een avond waarop ik voor het eerst écht liefdesverdriet voelde, of de kindertijd waarin de wereld nog klein was en alles was zo makkelijk te begrijpen.

Wanneer zo’n lied speelt, komt het allemaal terug. Niet als een film, maar als een gevoel. Het is alsof je je jongere zelf even weer kunt aanraken. Alsof je mag kijken naar wie je toen was; hoopvol, onzeker, vol dromen. Dit kan prachtig zijn, maar ook schrijnend.

Nostalgie raakt wat voorbij is. Een tijd die niet meer terugkomt, en personen die veranderd zijn of er niet meer zijn. Een versie van jezelf die je misschien kwijt bent geraakt, en dat besef kan je overvallen met een soort zachte rouw. Niet rauw en heftig, maar dof en melancholisch. Zoals hartenpijn die je niet helemaal kunt plaatsen.

Toch zoek ik het soms ook bewust op. Dan speel ik die oude playlist af of blader door oude fotoboeken. Mensen houden van de bitterzoete smaak. Misschien omdat het ons laat voelen dat wat voorbij is, écht heeft bestaan. Dat we intens hebben geleefd, ook al was dat niet altijd makkelijk.

Ik denk dat nostalgie iets kostbaars is. Het is geen zwakte om terug te verlangen, of even stil te staan bij wat was. Het is juist een teken van verbondenheid. Met anderen. Met jezelf. Met de tijd.

In 150 Woorden

We zijn inmiddels een paar weken verder sinds mijn laatste blogbericht. Er zijn inmiddels wat dingen gebeurd sinds ik met de cursus Theologie ben begonnen. Zo zijn we in het eerste weekend van deze maand met familie naar Le Touquet in Frankrijk gereisd, om daar met zijn allen ons vijfentwintig jarig huwelijk te vieren. In enkele woorden: We hebben genoten.

Iets minder werd het in de week na de vakantie in Frankrijk. Mijn kies speelde op. Dagen heb ik pijnstillers geslikt tot ik na Moederdag ook ’s nachts wakker werd van de pijn. Toen heb ik een afspraak bij de tandarts gemaakt met als resultaat, het trekken van een kies. Dit allemaal in de week van het Eurovisie Songfestival. C’est la vie!
Het tandartsbezoek is ruim een week geleden en het gemis van mijn kies begint te wennen. Hoe fijn, ik heb gelukkig geen pijn meer. Het leven gaat verder.

Goddelijk

Het is er dan toch eens van gekomen. Ik ben begonnen aan een cursus Theologie. Het onderwerp heeft me altijd geïntrigeerd, en meer dan eens heb ik op het punt gestaan om een cursus als deze te gaan volgen. Waarom ik dit voorheen niet heb doorgezet kan ik me niet goed herinneren. Wellicht wilde ik er niet al te veel tijd en geld aan besteden. Het gegeven dat ik al jarenlang atheïst ben, zal er ook mee te maken hebben gehad. Maar omdat je ergens niet in gelooft wil dat niet zeggen dat het ook onzin is. Religie is verweven in onze maatschappij. Al sinds de mens rechtop loopt zijn er rituelen geweest betreffende een hiernamaals en worden diverse goden vereerd.