De man schuin tegenover me in de trein is me niet geheel onbekend. Ik heb hem vaker gezien. Hij is ongeveer van mijn leeftijd. Hij is altijd gekleed in een nette spijkerbroek met gestreken overhemd en fris gepoetste schoenen. Zijn kapsel is kort, ziet er verzorgd uit en is een beetje grijs bij de slapen. Verder heeft hij bolle hamsterwangen en een zuinig, samengeknepen mondje, waarmee hij een klein kind zou kunnen uitdagen om met de vingertjes in zijn wangen te laten prikken, zodat er een straaltje water uit zijn mond spuit. Wanneer ik deze man in de trein of op het perron zie, staat of zit hij altijd een beetje in elkaar gebogen. Als een bedeesd persoon dat verlegen opkijkt en om zich heen loert.
Ik kom de man, die ik voor het gemak maar Jan noem, niet iedere werkdag tegen. Ik weet ook niet of hij parttime werkt of niet. Jan is verder een mysterie. Ooit, toen de NS ons onbedoeld met een omweg naar Utrecht wilde laten reizen, zag ik hem op station Amsterdam-Zuid staan. Toen zag ik ook dat Jan mij herkende van het reizen. De eerste keer dat Jan mij opviel was op een terugreis in een volle trein, waarbij 3 moslima’s in gesprek waren met een oudere heer over het dragen van hoofddoekjes. Jan ergerde zich aan het gesprek, want hij draaide constant met zijn ogen en mompelde onverstaanbaar.
Vandaag zit Jan met een koffie to go in zijn hand en kijkt als vanouds vanuit zijn ooghoeken de trein in. Als door schrikdraad geraakt reageert hij op oogcontact. Ik verbeeld dat Jan, ondanks zijn leeftijd, nog thuis bij zijn ouders woont. Het komt overeen met het idee dat ik van hem heb. Het tegenspreken van zijn ouders is uit den boze, vandaar het binnensmonds gemompel. Thuis, op zijn eigen slaapkamer, waar hij beschikt over zijn eigen luxe gebruiksvoorwerpen waar zijn ouders helemaal niets van willen weten, zal hij vertellen over het grote onrecht dat de wereld hem aandoet. Alleen op de slaapkamer is hij de baas van de wereld. Ja, alleen daar is Jan de man.
In de trein naar Utrecht zit Jan weer onverstaanbaar en binnensmonds te mopperen. Zeker nu nadat uitzendkrachten in witte NS-jasjes kaartjes hebben uitgedeeld met de mededeling dat er binnenkort weer werkzaamheden op het traject naar Utrecht zijn. Jan schudt in ontkenning en boosheid zijn hoofd. Hij is het er duidelijk niet mee eens. Hij is echt boos, want ik hoor duidelijk, ondanks dat ze fluisterend uit zijn mond geperst worden, de woorden: tyfus en teringzooi. Vanavond wanneer hij thuis is, zal Jan op zijn slaapkamer wel even duidelijk vertellen wat hij er allemaal van vindt.