Het is maandagochtend en vanmorgen vroeg vertrekt de trein op tijd, volgens schema, vanuit Almere. Na een kleine 20 minuten rijden we voorbij station RAI, om over luttele momenten Amsterdam-Zuid binnen te rijden. Ik loop naar het balkon van de trein. Het is er druk. Veel reizigers willen de aansluiting met een andere trein, metro of bus halen. Ongeduldige gezichten kijken naar buiten om zo snel mogelijk naar de volgende vervoerder te gaan. Een vrouwelijke reiziger wil eerst zien aan welke kant ze moet uitstappen. Als zij een beetje oplet, kan ze zien dat alle andere reizigers bij de andere deuren klaarstaan.
Schuin achter mij staat een dikke medereiziger. Het is het type Amerikaanse toerist. Iets te dik en daarmee ook iets te aanwezig. Het is half 8 ‘s-ochtends en de man staat al overdadig bezweet op zijn mobiel te tikken. Ik kijk onopgemerkt achterom. Hij is aan het whatsappen. Zijn dikke worstenvingers glijden over het scherm van zijn telefoon. Ik weet niet wat zijn eindbestemming is, maar ik denk dat hij er hier ook uit moet. Hij wordt onrustig en begint zich op te dringen. Lomp duwt hij zijn dikke , vette lijf tegen me aan. Ik word er een beetje knorrig van. Wat denkt die Amerikaanse vetklomp wel? Onpasselijk doe ik een stap opzij en de toerist een stap naar voren.
De trein komt tot stilstand en het balkon loopt vol met reizigers. Iedereen lijkt de trein met haast te moeten verlaten. De deuren van de intercity gaan langzaam open en het balkon begint leeg te stromen. De dikke Amerikaanse toerist blijft staan en haalt zijn mobiele telefoon weer tevoorschijn. Hij beweegt niet. Om mijn aansluiting met lijn 50 te halen stoot ik hem per ongeluk aan. Om te bewijzen dat ik wel fatsoen heb, zeg ik bij het passeren in mijn beste Engels: ‘I’m so sorry sir,’ en verlaat de trein. De Amerikaanse toerist roept me na. Met een plat Amsterdams accent. ‘Je mot uit je doppen leren kijken, stomme buitenlander.’