Al de hele middag loopt ze geïrriteerd door de woonkamer. Heen en weer. Als een ijsbeer. Af en toe diep door de neus te inhaleren.
Haar vriend kijkt licht geërgerd op vanuit een folder van de IKEA.
Nadat ze nog een paar keer op en neer loopt, wordt haar door de vriend de vraag gesteld wat ze toch in godsnaam aan het doen is.
‘Het stinkt hier,’ zegt ze ontstemd. ‘En ik kan het niet thuisbrengen.’
‘Wie kan je niet thuisbrengen?’
‘Niet wie, maar wat!’ roept ze. ‘Die stank! Alsof er iets ligt weg te rotten.’
Haar vriend rolt nog net niet met zijn ogen. ‘Wat moet er dan liggen rotten? Wat ruik je precies?’
‘Een zoete, penetrante rottende lucht. Alsof er ergens een stuk fruit ligt weg te rotten.’
‘Dus geen half opgevreten muis,’ zegt de vriend en doelt daarmee op de jachttrofeeën van de twee huiskatten, die af en toe via het kattenluik mee naar binnen worden gebracht. Ze schudt haar hoofd. Hij sluit de folder van IKEA, staat op en loopt ook, diep inhalerend door de neus, naar diverse hoeken van de woonkamer. ‘Ja, nu ruik ik het ook,’ zegt hij met een gezicht van ontzetting.
‘Zie je wel? Ik verzin het niet,’ verdedigd ze.
‘Dat heb ik ook niet gezegd.’ De vriend loopt meteen door naar een bijzettafeltje naast de buffetkast en ontdekt de oorzaak.
Een gekleurde luchtverfrisser van kunstzinnig glas staat er onschuldig een lucht van mango en papaja door de kamer te verspreiden.
‘Hier!’ zegt de vriend en wijst met de vinger naar de veroorzaker van de stank. ‘Het is de luchtverfrisser die je zelf van het weekend uit de supermarkt hebt meegenomen.’
Ze loopt naar het bijzettafeltje, pakt de luchtverfrisser op en loopt naar buiten. ‘Die stank gaat naar waar het thuishoort. In de container.’
Even uur later is de lucht opgeklaard.
Haar vriend kijkt licht geërgerd op vanuit een folder van de IKEA.
Nadat ze nog een paar keer op en neer loopt, wordt haar door de vriend de vraag gesteld wat ze toch in godsnaam aan het doen is.
‘Het stinkt hier,’ zegt ze ontstemd. ‘En ik kan het niet thuisbrengen.’
‘Wie kan je niet thuisbrengen?’
‘Niet wie, maar wat!’ roept ze. ‘Die stank! Alsof er iets ligt weg te rotten.’
Haar vriend rolt nog net niet met zijn ogen. ‘Wat moet er dan liggen rotten? Wat ruik je precies?’
‘Een zoete, penetrante rottende lucht. Alsof er ergens een stuk fruit ligt weg te rotten.’
‘Dus geen half opgevreten muis,’ zegt de vriend en doelt daarmee op de jachttrofeeën van de twee huiskatten, die af en toe via het kattenluik mee naar binnen worden gebracht. Ze schudt haar hoofd. Hij sluit de folder van IKEA, staat op en loopt ook, diep inhalerend door de neus, naar diverse hoeken van de woonkamer. ‘Ja, nu ruik ik het ook,’ zegt hij met een gezicht van ontzetting.
‘Zie je wel? Ik verzin het niet,’ verdedigd ze.
‘Dat heb ik ook niet gezegd.’ De vriend loopt meteen door naar een bijzettafeltje naast de buffetkast en ontdekt de oorzaak.
Een gekleurde luchtverfrisser van kunstzinnig glas staat er onschuldig een lucht van mango en papaja door de kamer te verspreiden.
‘Hier!’ zegt de vriend en wijst met de vinger naar de veroorzaker van de stank. ‘Het is de luchtverfrisser die je zelf van het weekend uit de supermarkt hebt meegenomen.’
Ze loopt naar het bijzettafeltje, pakt de luchtverfrisser op en loopt naar buiten. ‘Die stank gaat naar waar het thuishoort. In de container.’
Even uur later is de lucht opgeklaard.