In de meest donkere periode van de aidsepidemie in de jaren tachtig van de vorige eeuw, zorgde een vrouw voor honderden mensen wiens familie hen in de steek had gelaten. De persoon die het als een roeping zag om deze mensen te helpen is Ruth Coker Burks. Vandaag een grootmoeder die een rustig leven leidt in de stad Rogers, Arkansas.
Voor Burks was het een missie om in de jaren tachtig voor Aidspatiënten te zorgen. Ongeveer een decennium lang, tussen 1984 en het midden van de jaren negentig en voordat betere hiv-medicijnen en verlichte medische zorg voor Aidspatiënten, zorgde Burks voor honderden stervende mensen,veelal homoseksuelen die door familie in de steek waren gelaten. Ze had geen medische opleiding, maar ze nam ze mee naar hun afspraken, haalde medicijnen open hielp hen om de diverse formulieren in te vullen. Ze was er voor hen. Burks heeft in deze periode tientallen moeten begraven, nadat nabestaanden hun lichamen weigerden op te eisen. Voor veel van die mensen is zij de enige die de locatie van de graven kent.
Het begon in 1984, in een ziekenhuisgang. Burks, nu 55, was 25 jaar en een jonge moeder toen ze naar het Universitair Ziekenhuis in Little Rock ging om te zorgen voor een vriend die kanker had. In die tijd bracht ze veel tijd door in het ziekenhuis. Zo zag ze opeen dag de deur met een grote, rode zak eroverheen. Het was de kamer van een patiënt. ‘Ik zag de verpleegsters strootjes trekken om te zien wie er naar binnen zou gaan. Vaak werd er smekend gevraagd: ‘Kunnen we niet opnieuw trekken?’’
Burks wist wat het waarschijnlijk was, het was de nieuwe ziekte met de naam GRID (gay related immune disease). Later bekend als AIDS (acquired immune deficiency syndrome). Ze had een homoseksuele neef op Hawaï en ze had hem eens eerder gevraagd naar de verhalen over de homoseksuele plaag. Hij had toen tegen haar gezegd: ‘Dat zijnde leernichten in San Francisco. Dit raakt ons niet, maak je geen zorgen.’ Toch had ze, in haar bezorgdheid over hem, alles gelezen wat ze de afgelopen maanden over de ziekte kon vinden, in de hoop dat hij gelijk had. Of ze nu vanwege nieuwsgierigheid of – zoals ze vandaag gelooft – een hogere macht haar heeft laten besluiten, negeerde Burks de waarschuwingen op de rode deur en sloop de kamer binnen. In het bed lag een zwaar vermagerde jongeman. Moeizaam vertelde hij haar dat hij zijn moeder wilde zien voordat hij stierf.
‘Ik liep naar buiten en de verpleegsters vroegen me: ‘Je bent toch niet die kamer ingegaan?’’ Burks herinnerde zich. ‘Nou ja, hij wil zijn moeder spreken,’ antwoordde ze. ‘Ze lachten en zeiden: ‘Lieverd, zijn moeder komt niet. Hij is hier nu zes weken ener is hier niemand geweest en niemand zal hier ook komen.’ Nee was geen antwoord voor Burks en wist een telefoonnummer van de moeder te achterhalen Ze heeft gebeld, maar voordat ze haar verhaal kon doen werd de verbinding verbroken.‘Ik heb meteen weer gebeld en ik vertelde de vrouw aan de lijn dat als ze nu weer ophangt, ik het overlijdensbericht van haar zoon in de plaatselijke krant zou plaatsen, inclusief de doodoorzaak. Toen had ik haar aandacht.’
Haar zoon was een zondaar, werd haar door de vrouw verteld. Ze wist niet wat er met hem aan de hand was en het kon haar niet schelen. Ze zou niet komen, omdat haar zoon wat haar betreft al dood was. De moeder verklaarde ze zijn lichaam niet eens op te eisen na zijn dood. Het was een uitspraak die Burks in het navolgende jaren keer op keer zou horen. Burks schat dat ze in de loop van de jaren met meer dan duizend mensen met AIDS heeft gewerkt. Daarvan zei ze dat slechts een handvol familieleden hun dierbaren niet de rug toekeerden. Of dit vanwege religieuze overtuiging of angst voor het virus is geweest, weet ze vandaag de dag nog steeds niet.
Burks hing op en probeerde te beslissen wat ze de stervende man zou vertellen. ‘Ik wist niet wat ik hem anders moest vertellen dan dat zijn moeder niet wilde komen. Er zat niets op om hem de waarheid te vertellen. Ik liep terug naar zijn kamer en toen ik naar binnen liep, zei hij: ‘Mama, ik wist dat je zou komen,’ en toen hief hij zijn hand op. Wat moest ik doen? Ik pakte zijn hand en zei: ‘Hier ben ik schat. Ik ben hier.’
Het was zeer waarschijnlijk de eerste keer was dat door een persoon werd aangeraakt, die geen handschoenen droeg, sinds hij in het ziekenhuis was aangekomen. Burks trok een stoel naar zijn bed en praatte tegen hem en hield zijn hand vast. Ze depte zijn gezicht met een vochtige doek en vertelde hem dat ze er was. ‘Ik bleef er 13 uur, terwijl hij zijn laatste adem uitblies.’ Burks heeft tot voor kort niet veel over deze dag gepraat. Mensen vragen haar altijd waarom ze geen angst had. ‘Ik heb werkelijk geen idee. De gedachte bang te zijn kwam nooit bij me op. Ik vroeg het me soms wel af, maar als dit is wat ik moet doen, dan zal ik het doen.
Lees hier het hele verhaal van Ruth Coker Burks.