Het is niet druk in de trein naar mijn werk. Die ene dag in de week dat ik naar kantoor in Amsterdam ga, reis ik buiten de spits. Bijna iedereen zit met mondkapje voor zich uit, of naar het scherm van de smartphone te staren.
‘Ik ben niet dol op mensen,’ zegt een stem van een man die ik niet kan zien. ‘Ik bedoel hiermee de mens in het algemeen,’ vervolgt hij. ‘Het is niet dat ik een hekel aan een bepaalde gezelschap heb. Je moet nooit zomaar een groep mensen uitsluiten. De geschiedenis heeft ons geleerd dat niemand daar wijzer van wordt. Ik veroordeel je dan ook echt niet wanneer je -in tegenstelling tot ikzelf, niet gevaccineerd bent tegen Covid-19. Dat is helemaal jouw keuze.’
‘Dat klopt,’ antwoordt een andere stem. Het is de stem van een vrouw, die veel rookt. Of heeft gerookt.
‘Wanneer het niet vaccineren consequenties oplevert, hoort dat ook bij jouw keuze,’ zegt de man.
‘Zoals het G2-beleid,’ bevestigt de vrouw.
‘Dus dat, ‘ zegt de man. ‘En wanneer je deze komende weken het heel belangrijk vindt om alleen ouderwetse, en daarmee stereotype, zwartepieten te gebruiken voor het sinterklaasfeest. Ga je gang. Ook jouw voorkeur. Het maakt het wel dat je discrimineert, maar dat kunnen ze met hun conventionele gedachten toch niet bevatten, de kleine racisten.’
Ik hoor de vrouw rokerig lachen. Ze is het met haar medereiziger eens.
‘Toch is er een groep mensen die ik bijna uit liefde naar het hiernamaals vervloek,’ bekent de man ineens. ‘Dat zijn de mensen die zonder verlichting in het donker over straat gaan. De onverlichte fietsers en -hardlopers die het niet erg vinden dat anderen zich het leplazarus schrikken wanneer ze ineens aan de andere verkeersdeelnemers tevoorschijn komen.’
‘Kiekeboe, maar dan minder grappig,’ antwoordt de vrouw lachend.
De man kucht om de grap te bekoelen.
‘Ja. Van die mensen die serieus denken dat een minuscuul lampje hen enorm zichtbaar maakt. Een zwak lichtgevend pisstraaltje voor op het fietsstuur of de arm. Zo’n armetierig lichtbundeltje redt niemands leven.’
Ik hoor dat de vrouw een serieus, instemmend keelgeluid maakt.
‘En wanneer je dan doodgereden wordt, moet je niet klagen bij de hemelpoort. De keuze van slechte verlichting in het donker, is als een toegangskaartje naar de eeuwigheid.’
De vrouw lacht vol plezier.
Ik hoor verder niets meer van het gesprek. De stem van de conductrice meldt ons, de geachte reizigers, dat we over enkele ogenblikken station Amsterdam-Zuid binnenrijden. Ze attendeert ons nog op onze bagage, maar ik ben al opgestaan om juist over die enkele ogenblikken deze trein te verlaten.
