Alleen thuis, aan het eind van de ochtend, had ik twee eieren voor mezelf geroerd. ‘Dat zal me een zorg wezen,’ zegt u nu. Maar geduld, want bij het lezen van De Da Vinci Code moet u ook eerst door half Europa reizen om te weten wat het wachtwoord is om de cryptex van Robert Langdon te kunnen openen. Ik had twee eieren geroerd en zou ze net gaan opeten, toen de telefoon ging.
Nadat ik ‘hallo’ had geroepen, vroeg een damesstem: ‘Met wie spreek ik eigenlijk?’
Veel mensen doen dat. Ze vallen telefonisch midden in je roereieren, en vertellen hun naam niet, maar vragen wel op hoge toon wie jij eigenlijk bent. Een beetje knorrig zei ik hoe ik heette en vroeg: ‘En wie is u dan?
‘Ja,’ vervolgde ze,’ die mevrouw Monique, die naast jou om de hoek woont, die grote blonde, jij weet wel, die is niet thuis.’ Ze zei het op een manier of ik het mens op straat had gezet.
‘Nou- en?’ vroeg ik.
‘Ik heb een boodschap voor d’r.’
‘Dan moet je haar opbellen,’ zei ik.
‘Dat kan niet, want ik vlieg vanmiddag voor de zomer naar Kreta,’ antwoordde ze triomfantelijk.
Uit de verte zag ik mijn bordje met roereieren en dacht: wat kan mij nou schelen dat een wilde-vreemde naar Kopenhagen gaat? Ik bedwong de spontane neiging deze verbinding te verbreken en vroeg: ‘Wat moet ik dan?
‘Vanavond even de boodschap aan haar overbrengen. Zeg maar van Ans.’ Het kraakte ergens in de slagaderen van het telefoonwezen. Later sprak de stem: ‘Hallo … is u daar nog? Mevrouw Blaaswinkel geeft niet thuis, ziet u, en ik vlieg vanmiddag nog voor de zomer naar Kreta, dus ik zou u willen vragen of u een boodsch… ‘
Nadat ik ‘hallo’ had geroepen, vroeg een damesstem: ‘Met wie spreek ik eigenlijk?’
Veel mensen doen dat. Ze vallen telefonisch midden in je roereieren, en vertellen hun naam niet, maar vragen wel op hoge toon wie jij eigenlijk bent. Een beetje knorrig zei ik hoe ik heette en vroeg: ‘En wie is u dan?
‘Ja,’ vervolgde ze,’ die mevrouw Monique, die naast jou om de hoek woont, die grote blonde, jij weet wel, die is niet thuis.’ Ze zei het op een manier of ik het mens op straat had gezet.
‘Nou- en?’ vroeg ik.
‘Ik heb een boodschap voor d’r.’
‘Dan moet je haar opbellen,’ zei ik.
‘Dat kan niet, want ik vlieg vanmiddag voor de zomer naar Kreta,’ antwoordde ze triomfantelijk.
Uit de verte zag ik mijn bordje met roereieren en dacht: wat kan mij nou schelen dat een wilde-vreemde naar Kopenhagen gaat? Ik bedwong de spontane neiging deze verbinding te verbreken en vroeg: ‘Wat moet ik dan?
‘Vanavond even de boodschap aan haar overbrengen. Zeg maar van Ans.’ Het kraakte ergens in de slagaderen van het telefoonwezen. Later sprak de stem: ‘Hallo … is u daar nog? Mevrouw Blaaswinkel geeft niet thuis, ziet u, en ik vlieg vanmiddag nog voor de zomer naar Kreta, dus ik zou u willen vragen of u een boodsch… ‘
‘Ja-haaa,’ brulde ik.
‘Ah! Nu kan ik u weer goed verstaan,’ zei ze. ‘Ik ben naaister, weet u, en ik help haar met een jurkje die ze aan het maken is en die ze deze zomer aan wil. Als u nu alleen maar aan haar wil zeggen dat ze de bustenaad moet inknippen tot aan het afgetekende spietje.’
‘Versta ik: afgetekend spietje?’ vroeg ik.
‘Ja, dat is goed. Spietje. Maar weet u wat het is? ze kan ook gerust ruimte nemen. Laat mevrouw dat maar naar eigen smaak doen. Het is trouwens erg gemakkelijk voor haar, want ik heb het de laatste keer nog opgespeld en doorgeraderd. Als ze alleen het heupstukje maar een halve plooidiepte geeft en de onderkant goed bijtrekt, dan kan er niets gebeuren. De kloklijn heb ik namelijk zelf al voor haar gedaan, ziet u?’
En na een lichte aarzeling: ‘Uw vrouw is zeker niet thuis.’
‘Nee.’
Ik pretendeer niet dat ik het verhaal van de naaister zorgvuldig heb weergegeven. Ik heb wel eens vergaderingen en meetings genotuleerd, en ik kan best wel het een en ander goed onthouden, maar dit verhaal was voor mij niet echt samenhangend.
‘En zegt u dan ook nog even tegen de buurvrouw dat ze er vooral een tegenbelegje van vier centimeter aanknipt is, want dat wordt zo makkelijk over’ t hoofd gezien.’
‘Ik zal het doen,’ beloofde ik.
‘Dag meneer.’
‘Goede reis,’ heb ik nog geroepen.
Tegen buurvrouw Monique heb ik ‘s-avond gemeld dat de naaister heeft gebeld met de mededeling of ze zelf de jurk wilt afmaken.
‘Ik zal dit doen,’ zei de buurvrouw.
‘Ah! Nu kan ik u weer goed verstaan,’ zei ze. ‘Ik ben naaister, weet u, en ik help haar met een jurkje die ze aan het maken is en die ze deze zomer aan wil. Als u nu alleen maar aan haar wil zeggen dat ze de bustenaad moet inknippen tot aan het afgetekende spietje.’
‘Versta ik: afgetekend spietje?’ vroeg ik.
‘Ja, dat is goed. Spietje. Maar weet u wat het is? ze kan ook gerust ruimte nemen. Laat mevrouw dat maar naar eigen smaak doen. Het is trouwens erg gemakkelijk voor haar, want ik heb het de laatste keer nog opgespeld en doorgeraderd. Als ze alleen het heupstukje maar een halve plooidiepte geeft en de onderkant goed bijtrekt, dan kan er niets gebeuren. De kloklijn heb ik namelijk zelf al voor haar gedaan, ziet u?’
En na een lichte aarzeling: ‘Uw vrouw is zeker niet thuis.’
‘Nee.’
Ik pretendeer niet dat ik het verhaal van de naaister zorgvuldig heb weergegeven. Ik heb wel eens vergaderingen en meetings genotuleerd, en ik kan best wel het een en ander goed onthouden, maar dit verhaal was voor mij niet echt samenhangend.
‘En zegt u dan ook nog even tegen de buurvrouw dat ze er vooral een tegenbelegje van vier centimeter aanknipt is, want dat wordt zo makkelijk over’ t hoofd gezien.’
‘Ik zal het doen,’ beloofde ik.
‘Dag meneer.’
‘Goede reis,’ heb ik nog geroepen.
Tegen buurvrouw Monique heb ik ‘s-avond gemeld dat de naaister heeft gebeld met de mededeling of ze zelf de jurk wilt afmaken.
‘Ik zal dit doen,’ zei de buurvrouw.
Nu hoop ik wel dat ze straks het tegenbelegje niet vergeet.
vrij bewerkt naar een Kronkel van Simon Carmiggelt.