Tegenwind

Er waaide een flinke voorjaarsstorm toen ik, in de aanhoudende tegenwind, op mijn fiets onderweg naar mijn afspraak was. Een beetje chagrijnig trapte ik stevig de pedalen in om nog een beetje op tijd te kunnen zijn. Onderweg haalde ik met gemak een paar andere fietsers in. Een mevrouw wier derrière haar fietszadel als een Hans Kolk-act wist laten te verdwijnen stapte uiteindelijk af, en tadah! Daar was haar fietszadel weer. De stevige tegenwind had het bijna van de vrouw gewonnen, maar de omvang van de vrouw won het qua stevigheid van de wind.

Ik fietste op een viaduct twee meisjes voorbij. Ik denk dat ze nog in de brugklas zaten en ze slingerden over het fietspad van rechts naar links, en weer naar rechts. Het meisje met halflang blond haar, wat alle kanten op om haar hoofd waaide, schreeuwde luid: ‘Godverdomme!’ Het werd niet alleen uit frustratie geroepen, maar meer ter kennisgeving aan haar vriendin. Ze was duidelijk niet blij met deze enorme tegenwind. Haar vriendin met het korte donkere haar onder een zwarte beanie verstopt, lachte het uit en stapte van haar fiets af om deze vervolgens uit haar handen te laten vallen. Het vloekende meisje met het door-de-war-kapsel volgde het voorbeeld en smeet ook haar fiets op de grond. Daar zaten ze beiden: lachend en op hun hurken in de voorjaarsstorm tussen hun fietsen op het fietspad. Tieners. Ze zien overal de lol van in.

In het stadspark aangekomen had ik minder last van tegenwind, door beschutting van de bomen. Meer hier en daar ontweek ik de afgewaaide boomtakken die op het fietspad lagen en even dacht ik dat ik er alert op mocht zijn dat er geen grote takken op mijn hoofd konden waaien. Voor je het weet lig je daar door een boomtak knock-outgeslagen op het fietspad. Zwaar bebloed buitenwesten, naast je fiets en je jaszakken leeggeroofd door onaardige stadsgenoten. Er zijn tenslotte genoeg onaardige mensen hier in Nederland. Zelfs zonder op mijn hoofd getikt te zijn, kan ik al aardig in mijn hoofd beginnen te malen en raak ik af en toe op dreef. Gelukkig kon ik deze middag normaal doorfietsen, zonder gewond of geraakt te worden door takken en ander groenafval.

Uiteindelijk ben ik zonder verdere kleerscheuren op mijn afspraak aangekomen. Het leuke daaraan was toch wel de wetenschap van de terugweg naar huis. Deze was in de tegengestelde richting van de heenweg en daarom als vanzelfsprekend zonder tegenwind. Ik genoot al van het idee dat de stevige wind niet zou gaan liggen en dat ik daarom als een ware renkoekoek over de weg naar huis zou vliegen.

Gezellig

De hardloper loopt de laatst geplande kilometers. Het zijn bekende meters voor hem, omdat hij wel deze route vaker heeft gelopen. Hij kijkt er naar uit om straks de hardloop-app op zijn mobiel uit te zetten en te zien wat zijn gemiddelde tijd is. Het afgelopen uur is hij iedere kilometer geïnformeerd over zijn gemiddelde snelheid, maar de ervaring leert hem dat zodra hij het rondje officieel in de app beëindigd, deze er steevast en zonder goede reden toch een paar seconden bij het gemiddelde optelt. Dit heeft al meer dan eens geresulteerd dat hij de laatste honderden meters nog even een sprintje inzet, om zo toch een mooie tijd weg te hebben weggezet. De planning van de hardloper is om zijn hardlooprondje in het stadspark te volbrengen. Dan kan hij door het park in een rustig wandeltempo naar huis lopen.

Nadat de hardloper net het park inloopt, ziet hij verderop dat een drietal dames, druk pratend, het pad blokkeren. Hij zucht, maar glimlacht ook.
Even snel er voorbij en dan nog een paar honderd meter te gaan, denk hij.
Bij het voorbij gaan roept hij gemoedelijk: ‘Niet het hele pad blokkeren hoor, dames!’
Als door een wesp gestoken staan de dames met rechte rug boos te kijken en een van hen, de vrouw met paardenstaart scheef op het hoofd, roept terug dat hij niet zo a-sociaal moet doen, en het woord Klootzak wordt nog even aan de uitroep toegevoegd.
Heel even denkt de hardloper het niet te hebben verstaan, maar dan pauzeert hij toch de hardloop-app en wandelt terug naar de drie vrouwen.

‘Nou, nou dames,’ zegt hij. ‘Het hoeft niet zo agressief hoor. Ik vroeg iets, ik commandeerde niets.’
‘Jullie hardlopers denken zeker dat jullie de wereld bezitten en dat wij dan maar even snel aan de kant gaan,’ zegt de scheve paardenstaart en loopt op de hardloper af.
Net waar ik zin in heb, denkt de hardloper.
Terwijl de paardenstaart nog steeds als een fluitketel reutelt wandelt de hardloper rustig naar de drie dames.
‘Wacht eens even,’ zegt de man tegen de drie vrouwen. ‘Ik maakte alleen een opmerking over het in de weg staan. Het was niet iets persoonlijks.’
‘Dat had er nog moeten bijkomen,’ schreeuwt de meest aanwezig vrouw.

‘Zoals?’ vraagt de hardloper. ‘Zoals een opmerking over dat dikke lijf van je? Want als ik zo naar die heupen van je kijk, blokkeer je in je eentje een heel fietspad.’
‘Wat zeg je!?’ brult de paardenstaart hees.
‘Je hebt me wel gehoord. Je bent obees. Niet doof. Denk niet dat dit geschreeuw indruk op me maakt.’
De twee andere vrouwen blijven op de achtergrond staan en het lijkt er op dat ze stiekem staan te genieten.
De scheve paardenstaart kijkt, happend naar adem, naar haar vriendinnen die beiden met gebogen hoofd naar hun schoenen kijken.
‘Ik zie er verder geen voordeel in om gezellig te blijven praten,’ vervolgd de hardloper. ‘Ik ga weer verder. Fijne dag.’
De hardloper activeert de hardloop-app en begint te lopen.
Enkele minuten later zijn de dames de hardloper uit het oog.

Bezoek

Aan de wand van de lift hangen naast het knoppenpaneel diverse posters en affiches met de richtlijnen betreffende Covid-19. Op een A4’tje word ik verzocht om op deze locatie geen handen te schudden, maar te glimlachen.
Ik ben verbaasd.
Ik kan lachen tot mijn mondhoeken uitscheuren, maar vanachter mijn mondkapje zal niemand mij zien lachen, en ik beheers het smizen* niet.
Wanneer ik de lift uitloop hangen er nog meer tips en adviezen.
Over nare huiduitslagen en andere aandoeningen die je kunt oplopen, maar nog beter kunt voorkomen. Of verhelpen. Lettend op de borden loop ik door de gang van het ziekenhuis op de tweede etage richting de afdeling Dermatologie.

Daar aangekomen meld ik me bij de medewerkster achter de balie. Nadat ik mijn persoonlijke gegevens heb doorgegeven en mijn identiteitskaart heb laten zien mag ik plaats nemen op een van de grasmatgroene stoelen. Ik draai me om naar de wachtkamer en, rekeninghoudend met de anderhalvemeterregels, loop naar een stoel. Zoveel mogelijk verwijderd van de andere wachtenden.
Het heeft een voordeel de anderhalvemeter-maatschappij. Ik zit tenslotte in de wachtkamer van de afdeling dermatologie.
Weet jij wat voor besmettelijke huidaandoeningen de anderen in deze wachtruimte hebben?

Ik zit nog geen minuut wanneer ik vanuit een hoek een stem hoor vragen: ‘Meneer Bosma?’
Ik steek mijn hand op, sta op en loop naar de man in witte doktersjas, zijn gezicht verscholen achter zijn mondkapje. We geven elkaar vanzelfsprekend geen hand, en ik glimlach vriendelijk vanachter mijn mondkap. Ik weet niet of mijn vriendelijk gebaar overkomt, maar de man in witte jas heeft de techniek van het smizen* wel onder de knie. Ik zie aan zijn ogen dat hij mij toelacht.
Hij gebaart me mee te lopen en ik volg hem gehoorzaam naar de behandelkamer.

In de behandelkamer volgt een kort, soort van, intakegesprek. Ik vertel over de kwaal, de groeiende moedervlek bij mijn wenkbrauw. Ik vertel over dat het meer dan eens is weggehaald, maar toch terugkomt. De arts bevestigt dat ik ben doorverwezen door mijn huisarts.
ik knik.
De arts staat op. Ondanks dat de moedervlek best aanwezig is, wil hij de vlek beter bekijken. Er wordt een grote loep voor mijn hoofd gehouden en daarna met een soort van lichtgevend kijkglaasje wordt deze nogmaals onderzocht. Het lampje geeft dat beetje meer (in)zicht.
De arts doet een stap achteruit en komt met een bekentenis.
Hij is nog in opleiding en wil mijn moedervlek graag bespreken met zijn collega. Of ik dit goed vind.
Natuurlijk vind ik dit goed.
‘Twee weten meer dan één,’ vertel ik hem vanachter mijn mondkapje.

Ik wacht.
Ik wacht nog even wat langer.
Uiteindelijk wacht ik langer dan dat ik in de wachtkamer heb gedaan. Ik denk ondertussen aan al mijn andere lichamelijke gebreken: De artrose in mijn rechtervoet. De ontsteking in mijn linkervoet. Hier in het ziekenhuis kunnen ze nog wel even aan de slag met het oplappen van mijn oude lichaam en ik denk aan wat er eventueel nog meer aan mij opgekalefaterd kan worden.
De arts komt terug en vertelt me wat hij zojuist met zijn collega heeft besproken. Het blijkt dat het twee keer eerder wegschrapen niet echt heeft geholpen. De vlek komt terug.
Ik knik bevestigend.

Er is daarom door de artsen besloten om mijn vlek te bevriezen, en dat ik over vier weken terug mag komen voor een vervolgbehandeling.
‘Oké,’ antwoord ik. Eigenlijk had ik gehoopt vlekkeloos naar huis terug te keren, maar dit idee vind ik ook goed.
Voorzichtig mag ik kennismaken met de stikstof. De arts sprayt heel licht wat koude lucht over mijn hand, waarna hij even later de vlek bij mijn wenkbrauw te grazen neemt. Deze wordt nu bevroren. Tot twee keer toe.
Na de behandeling mag ik naar huis, maar niet voordat ik me nogmaals heb gemeld bij de medewerkster achter de balie, om een nieuwe afspraak te maken.
Deze is zo gemaakt.
Ik loop in het ziekenhuis dezelfde route als een kleine twintig minuten geleden terug, en na enkele minuten sta ik weer buiten.
Het zonnetje schijnt.
Maar de schijn bedriegt. Het is koud, en ik knoop mijn jas dicht.

*glimlachen met je ogen.

Vooroordeel

Het is vroeg. Ik wandel een ommetje. Dat doe ik sinds een paar weken. Voorheen rolde ik ’s-ochtends vroeg mijn bed uit, zo door naar de werkplek op de kamer ernaast. Nu doe ik iedere ochtend, voor de werkzaamheden, een wandeling van 2 kilometer. Het is een blokje om een bedrijventerrein hier in de buurt en zo doe ik ook mee aan de app van de Hersenstichting. Het is een zelfgecreëerde pendelaarsbestaan, en het helpt om de zaken op orde te krijgen. In mijn hoofd.
Een paar dingen vallen mij op. Net als het pendelen tussen thuis en de werklocatie zie je vaak dezelfde mensen. Voorheen met het openbaar vervoer en tegenwoordig tijdens de wandeling in de vroege ochtend. Een jonge vrouw loopt dagelijks met haar drie hondjes een rondje. Het zal een uitdaging zijn om op dit vroege tijdstip met je hondenuitlaat-job bezig te zijn, of gewoon gekkenwerk om je eigen drie honden uit te laten. Het zijn naast mij de hondeneigenaren en hondenuitlaat-werkers die zo vroeg rondwandelen.
In de verte zie de man die al eerder mijn aandacht heeft getrokken. Hij wandelt met een drietal big shoppers met daarin zijn hele hebben en houden. Hij is dakloos en zwerft door de straten van Almere. Heel even moet ik denken aan mijn ouders. Die hebben altijd beweerd dat ik als kind op de vraag; wat wil je later worden? steevast het antwoord gaf dat ik later als zwerver onder de bruggen van Parijs wilde leven. Waar dat idee vandaan komt is voor mij tot op vandaag een raadsel. Parijs is een van de mooiste steden ter wereld, maar ik hoef er niet dakloos onder een brug te liggen.
Wanneer de man en alles wat hij bezit in zijn drie tassen dichter bij me in de buurt komt speel ik even met de gedachte hem aan te spreken. Ik ben benieuwd hoe hij in deze situatie is gekomen, maar ik ga het hem niet vragen, want ik ben er niet nieuwsgierig genoeg voor en voor je het weet zit zo’n persoon in no time bij je thuis op de bank om er vervolgens nooit meer te vertrekken.
Het is een vooroordeel. Deze rare, onsympathieke gedachte, en ik vergoelijk het met de gedachte dat het misschien met groepsinstinct heeft te maken: Buitenstaanders zijn gewoon niet welkom. Ze passen niet in het groepsplaatje, zeg maar. Wederom weet ik dat ook deze gedachte een onsympathiek vooroordeel is. Wanneer de man met zijn tassen mij passeert groet ik hem vriendelijk. Hij rochelt wat vastzittend slijm omhoog. Hoestend en kuchend groet de man mij binnensmonds terug.

Windstreken

Het is nog vroeg wanneer ik de deur achter me dichttrek om een hardlooprondje van 12 kilometer te gaan lopen. De wind valt en waait me flink tegen. Even denk ik aan het moment dat ik daarvoor nog even in bed lag en eraan dacht om deze ochtend het hardlopen over te slaan en me om te draaien. Soms ben je blij met je beslissingen en soms twijfel je. Toch ben ik op dat moment ervan overtuigd dat ik de juiste keuze heb gemaakt. Ik activeer mijn hardloop-app en begin met hardlopen.

Ik heb bewust mijn route uitgestippeld, zodat ik de eerste helft van het rondje tegenwind zal hebben. Niet altijd het slimste idee, heeft ervaring mij geleerd. Soms is de wind dusdanig dat de kracht je uit de benen wordt gewaaid en dat je halverwege het hardlooprondje al op de laatste reserves verder moet. Vandaag is het gelukkig niet zo’n dag. Wel ben ik even vergeten dat Staatsbosbeheer in Flevoland het kappen van bomen als hoogste prioriteit heeft uitgeroepen. Bij het Blocq van Kuffeler (het eerste gebouw van Almere) is een stuk schuin oplopend pad waar je op de originele dijk kunt komen, en dankzij Staatsbosbeheer zijn er nu geen bomen, struiken of andere vorm van beschutting te vinden. De ultieme tegenwind is mijn deel.

Ik ben ertoe in staat om een boze brief aan de grootste natuurbeheerder van Nederland te schrijven, maar ik weet daar al dat ik bij thuiskomst dit voornemen allang vergeten te zijn. Boven op de dijk speelt de harde wind met de capuchon van mijn hardloopjack en slaat daarbij flink op mijn hoofd. Ik versnel mijn pas om de dijk snel af te lopen, met de wind mee, richting het Wilgeneiland. Hier is nog voldoende beschutting en de enige wind die je daar voelt, waait je in de rug. Ik loop heerlijk in de luwte en loop een andere hardloper tegemoet. We begroeten elkaar en lopen door. Ieder zijn eigen bestemming.

Wanneer ik voorbij de sluis ben gelopen kom ik in een hondenuitlaat-gebied. Hier parkeren hondeneigenaren de auto en lopen dan vervolgens door alles wat groen is. Waarschijnlijk is een hond van een hondeneigenaar tegen de auto van de auto-eigenaar aangesprongen en van wat ik in die korte tijd kan zien is dat er minimale lakschade kan zijn aan de linkerdeur van de auto. Een kniesoor die erop let, maar de hondeneigenaar had vanmorgen net die kniesoor getroffen. Of ze het met zijn tweeën opgelost hebben zal ik niet weten. Ik heb ook niet kunnen zien of er verzekeringspapieren bij zijn gehaald. Mij gaat het voor de wind.

Een Modderige Weg

Op een dag trokken Tanzan en Ekido over een modderige weg. Er viel nog steeds een zware regen. Na een bocht in de wegkwamen zij een lief meisje tegen dat een zijden kimono met een sjerp droeg en niet in staat was het kruispunt over te steken.

‘Kom maar, meisje,’ zei Tanzan meteen. Hij tilde haar in zijn armen en droeg haar over de modder.

Ekido zei geen woord meer tot de avond, toen zij aankwamen bij een tempel waar zij konden logeren. Toen kon hij zich niet langer inhouden.

‘Wij monniken blijven uit de buurt van vrouwen,’ zei hij tegen Tanzan, ‘vooral als zij jong en aanvallig zijn. Het is gevaarlijk. Waarom deed je dat?’

‘Ik heb dat meisje daar laten staan,’ zei Tanzan. ‘Draag jij haar nog steeds?’

Bemoeizucht

In de tijd van lockdown denk ik vaak aan de momenten dat ik op vakantie ben geweest. Ik heb nu een lichte drang naar trips en excursies, want u weet; wanneer iets niet kan -of erger, niet mag, dan willen we het juist! Dit is zeker zo met het erop uitgaan. Ik ben het afgelopen jaar in mijn hoofd vaker op reis geweest dan Marco Polo in zijn hele leven.

Ik had laatst in mijn hoofd een vakantiemoment, en daarbij mijmerde ik terug naar een moment dat ik buiten op een Grieks eiland even stond te wachten op mijn reisgenoot. Op momenten als deze komt dan ineens, uit het niets, een man naast je staan. Ook een Nederlander. Hij kijkt je indirect aan, maar stelt wel de directe vraag: ‘En, bevalt het hier een beetje?’

En dan herken je hem. Het is de Bemoeial. Toen u laatst in Barcelona in Park Guell de verschillende bouwwerken stond te bewonderen stond hij ineens tussen u en de met mozaïek versierde dubbele trap met salamander, en toen vroeg hij: ‘Kan je het hier een beetje uithouden?’

Er klinkt geen hartelijkheid of belangstelling in zijn vraag. Hij stelt deze op een slepende toon vol leedvermaak. Het is als een formule voor de arrogantie waarmee Nederlanders met elkaar omgaan op buitenlandse vakanties. De formule zal als volgt zijn. B=V x DV. Hierbij staat B voor bemoeial, V staat voor vakantieplek en DV staat voor duur van verblijf. Anders geformuleerd; hoe verder we van huis zijn en hoe langer we daar verblijven, des te onbeschaamder is de verwaandheid waarmee we onze zojuist ter plekke gearriveerde landgenoten aanspreken.

Met zijn uitgestreken gezicht gericht op de makkelijk te herkennen prooi die de witte nieuwkomers zijn, zit de Bemoeial de hele dag te koekeloeren op zijn vaste, beschutte plekje. Of hij paradeert zonder onderbrekingen de hoofdstraat op en neer.

‘Heeft u het een beetje naar uw zin hier?’

Die vraag klinkt dreigend. De aangesprokene krijgt het gevoel dat hij nog in proeftijd de gast is en dat de Bemoeial hem, of haar, van het eiland kan laten zetten. Ontevreden gezichten hier in Zuid-Portugal? Die moeten wij hier niet!

De Bemoeial is van middelbare leeftijd en richt zich uitsluitend op mensen van ongeveer de eigen leeftijd. Tegen jongeren durft hij niet en aan bejaarden valt geen eer te halen.

‘En vermaken we ons hier een beetje?’

‘Tot u dit vroeg uitstekend,’ kunt u het beste antwoorden.

Daar heeft de Bemoeial niet van terug.

‘Mooi zo,’ zegt hij argwanend en dan loopt hij snel verder. Vanmiddag maar weer eens een beetje rondhangen in het drukbezochte supermarktje. Wachten tot zo’n zenuwachtig nieuw Nederlands echtpaar gespannen bij de kleine groenteafdeling naar de beste watermeloen zoekt. Dan schuift hij, zelf zogenaamd naar iets op zoek, snel in beeld en zegt dan hoofdschuddend: ‘U moet hier ergens ander zijn hoor, voor goede watermeloenen.’

Overgelukkig

Het is deze week tien jaar geleden dat ik voor het eerst een paar hardloopschoenen aantrok en heel voorzichtig, met behulp van een app, aan een nieuwe hobby, hardlopen, begon. Het was een hardlooprondje waarbij ik één minuut mocht hardlopen en daarna anderhalve minuut wandelen, om bij te komen. Dit herhaalde zich nog eens zeven keer waardoor ik nog net geen half uur bezig was met hardlopen/wandelen.

De eerste minuut hardlopen vond ik een beproeving en het leek een half uur te duren voordat ik weer kon gaan wandelen. Ik twijfelde aan het idee om hardlopen een leuke bezigheid te vinden. Dat moment wist ik nog niet hoe ik me ging voelen wanneer ik deze eerste sessie succesvol had afgelegd. Ik voelde me zielsblij dat ik negenentwintig minuten sportief bezig was geweest, en daar waarvan ik overgelukkig word, wil ik nog wel eens doordraven.

Ik kon dan -figuurlijk- ook niet wachten tot mijn tweede hardloopsessie, die twee dagen later weer van start ging. Wanneer ik het een en ander teruglees hier op mijn website, ging het niet altijd van een leien dakje. Als snel had ik last van pijn in de scheenbenen, maar toch ben ik blijven hardlopen (schijnbaar) en heeft het een paar weken geduurd tot ik trots kon melden dat ik ernaar uitkeek om twintig minuten achter elkaar te gaan hardlopen.

Na jaren van actief lopen, met hier en daar de verplichte rustmomenten in verband met lichte blessures, weet ik van dingen die ik anders nooit had geweten. Als ik al halverwege mijn eerste hardlooprondje in maart 2011 was gestopt, dan wist ik niet wat een runner’s high is. Daarbij had ik ook niet geweten dat het hardlopen best wat aardig blessures oplevert, en dat je daardoor oplettend wordt over hoe je hardloopt.

Ook wist ik voorheen niet dat hardlopers, net als motorrijders, elkaar groeten bij het passeren (oké, die paar zure mensen daargelaten) en dat niemand je zo bijstaat en aanmoedigt in het hardlopen als een mede-hardloper op sociale media. Ook wanneer je deze nog nooit in het echt hebt ontmoet. Hardlopers zijn vooral leuk en het hardlopen zelf is nog leuker. Ik zeg: Just do it.

A Bird in the Sky

‘Hey Dray! Kom eens hier en maak kennis met de nieuwe buren!’ wordt me toegeroepen. Ik spring uit het raam van de bovenverdieping en roetsj via de regenpijp naar beneden. Daar staan de twee nieuwe buurmannen. Jong en strak in het vel. Wat ze overduidelijk showen door nauwsluitende kleding, die bijna niet aanwezig is. Een buurman draagt alleen een versleten spijkerbroek en schudt me de hand, zijn partner draagt een heel minuscuul broekje en verder niets. Hij knikt naar mij en geeft me een valse sneer. Ik denk nog: Dat is niet vriendelijk bij een eerste ontmoeting.

Wanneer ik even later wakker word moet ik denken aan hoe vreemd dromen zijn. Technisch gezien zijn dromen een opeenvolging van beelden, gedachten, emoties en gevoelens die zich onvrijwillig in de geest voordoen gedurende bepaalde fasen van de slaap (dit zegt Wikipedia). Ik vind het bijzonder dat wanneer dromen daadwerkelijk voortkomen uit onze eigen gedachten, emoties en gevoelens ik in de bovengenoemde droom schuldig ben aan persoonlijke geestelijke foltering door mezelf een valse sneer te geven. Vreemd.

Ik droom vaak opmerkelijk en vreemd. Net als iedereen, denk ik, en ik verwonder mezelf dan door wat mijn brein in die dromen verzint. Ik heb wel gedroomd waarbij ik hartstikke enthousiast ben en dat ik bij het wakker worden opgewonden denk dat ík dit onbewust verzonnen heb. Heel soms kan dat terecht zijn, maar vaak ook heel idioot. Ik zeg maar zoals het is. Ik kan me een droom herinneren waarin ik een wereldhit had gecomponeerd.

Midden in de nacht werd ik wakker en was ik vol van verrukking van mijn idee! Ik heb toen de telefoon van het nachtkastje gepakt en meteen het refrein ingezongen in een dictafoon-app. Ik denk dat ik weer tevreden met een glimlach in slaap ben gevallen. In de loop van de volgende dag was ik de droom vergeten, maar na een week moest ik er weer aan denken en speelde de ingezongen tekst af: ‘You know, and I know it’s a different kind of story. A bird in the sky told me it was a lie.

Een rollercoaster aan emoties kwam er in me los. Ik kromp ineen van afschuw door de zwoele zangstem en ik lachte hardop om de onzin die ik hoorde. De tekst was nergens op gebaseerd en de melodie deed denken aan wat kleine kleuters fantasie-zingen wanneer ze geconcentreerd aan het fröbelen zijn. Geen wereldhit voor mij. Gelukkig kan ik er nog wel over dromen.

Crimineel

Vorig jaar, tijdens de eerste corona-lockdown en in de aanloop naar de tweede, kwam ik er om onduidelijke redenen niet aan toe om boeken te lezen. Als ik iets van tien boeken in ruim acht maanden heb gelezen is het veel. Dit jaar is dat anders; de afgelopen twee maanden heb ik de hoeveelheid in die acht maanden inmiddels ruim overschreden. Ik verslind de boeken, figuurlijk, vanzelfsprekend. Ik lees de literaire thrillers, (auto)biografieën en avonturenverhalen alsof het niks is.

De coming of age*-avonturenverhalen zijn bij mij favoriet en doen me vanzelfsprekend denken aan mijn eigen kinderjaren. Toen ervoer ik iedere zaterdagochtend bij de padvinderij een avontuur. Die waren vanzelfsprekend braaf, zoals je van een scoutingavontuur kunt verwachten. Maar rottigheid heeft -bijna- iedere tiener wel uitgehaald. Ik zou hier liegen wanneer ik beweer de braafste tiener in Den Helder te zijn geweest.

Niet dat ik een hufterig ventje was, meer een beetje een nerd. Ik speelde nog met Playmobil terwijl ik nog geen uur later met andere, wel stoere lui, verveeld buiten op straat stond te roken. We draaiden shagjes, roddelden over anderen en onze ouwelui, en stonden als idioten stom te ginnegappen. Thuis aangekomen haalde je alleen je schouders op wanneer je ouders iets aan je vroegen. Behalve wanneer je iets van ze nodig had. Dan kwamen ze in ons vizier.

Ik kan me een zomer herinneren, waar ik heel even het criminele pad heb bewandeld. Al waren het maar een paar stappen. Het was puur uit verveling dat ik toen met een vijftal andere jongens uit de buurt een snackbar in de brand heb gestoken. Ik moet toegeven dat deze patatzaak, zoals wij het destijds noemde, al enig tijd niet meer in gebruik was en ook hartstikke leeg stond.

Samen met de andere jongens liepen we naar de leegstaande snackbar. Ik heel stoer met de peut in mijn handen, en ik dacht heel slim te zijn door mijn bril niet te dragen. Het denkbeeld dat wanneer iemand getuige van deze daad was, deze in ieder geval niet iemand met een bril op in de groep heeft gezien. Ik denk toen heel slim te zijn geweest. Alsof iedereen Lois Lane is, en niet ziet dat Clark Kent en Superman dezelfde persoon zijn.

De snackbar is uiteindelijk niet compleet afgebrand. We zijn bij het zien van de eerste vlammen meteen in paniek weggerend. Gelukkig was de wereld in die tijd nog niet zo digitaal als nu en zijn er geen camerabeelden van deze criminele daad. Nadien stonden we weer verveeld achteraf of in steegjes onze shagjes te roken. We hebben het met de groep ooit een keer tegen een paar meiden uit onze buurt verteld, maar die geloofden ons niet. En dat was prima. Wellicht waren we bang om alsnog door de politie opgepakt te worden.

*meerderjarig worden

Dagboekfragmenten

Eens om de zoveel tijd houd ik een geschreven dagboek bij. Het gaat meestal in vlagen dat ik mijn dagelijkse blijmoedigheid en sores bijhoud, maar vaak worden deze halfvol geschreven boekjes ook na een verloop van tijd weggegooid. Ik vind het vaak tenenkrommend wanneer ik teruglees dat ik me enorm heb verheugd op een bedenkelijke situatie, of wanneer ik me druk maak om zaken waarvan ik later denk: waarom die verspilde energie? En toch ben ik vorige maand weer begonnen met het opschrijven van de dagelijkse, beuzelachtige hersenspinsels. Misschien is het een idee om de persoonlijke fragmenten met enige eigen afstand te leren terug te lezen. Zo vond ik toevallig van de week (na dagen van zoeken) een kwart volgeschreven boekje met dagboekfragmenten uit het najaar van 2017, en kwam ik op de pagina van maandag 30 oktober 2017.

Een publiek geheim is nu open: Kevin Spacey is homoseksueel. Niet dat dit zo bijzonder is, maar de reden van zijn openheid is bedenkelijk. Op zesentwintige leeftijd heeft hij (iets meer dan) avances gemaakt naar de (toen) veertienjarige Anthony Rapp. Deze is er nu mee naar buitengekomen en meneer Spacey komt vandaag met een officiële verklaring dat hij zich ‘het incident’ niet kan herinneren (wel dat hij destijds dronken was – vreemd!), en dat het hem spijt. Daarbij volgt de verklaring dat hij nu het homoseksuele leven heeft geaccepteerd en omarmt. Jezus! Spacey denkt te veel als het fictieve karakter Frank Underwood, dat hij speelt in House of Cards. Hij denkt overal mee weg te kunnen komen. Als homoseksueel ben ik hier best verontwaardigd over, want homoseksualiteit heeft niets met ongevraagde seks met tieners te maken. Kinderen vind ik leuk: op gepaste afstand! Ik vind het walgelijk om kindermisbruik te verzwakken door de aandacht naar je coming out te leggen. Veel mensen die niet logisch kunnen denken (en dat zijn er veel!!), zijn nu overtuigd dat iedere gay ook van kids houdt. Dankjewel Kevin Spacey. Not.

Hayo’s Logboek, deel 3.

Nadat we de barones van onze komst verwittigd hadden, begonnen we volgens de regelen der kunst het kamp in te richten; de tenten werden opgezet, afvalput werd gegraven en er werd door Mans een ‘solide’ aanlegsteiger voor de cano in de Wetering geslagen. Van de tuinman kregen we de nodige stromatten, die onder de tenten werden gelegd (daar is ‘Epeda’ niks bij).

Het grote voordeel van de kampplaats was, dat de westzijde, de regen en windhoek, geheel beschut was door een bos met zware bomen. Aan de Noordzij was een prikkeldraadversperring die dwars door de hele tuin liep (de ‘Tjebbelinie’). De rest van het weidje werd begrensd door een snelstromende Wetering die op de Loosdrechtseplassen uitkwam. Brood, melk en water moest bij de ‘directrice van de huishouding’ in de keuken gehaald worden, maar dat was eerde een voordeel dan een bezwaar, want de weg erheen liep onder de schaduwrijke pruimen en appelbomen door, waar nogal eens gerust werd.

Overdag maakten we tochten naar de Loosdrechtseplassen, doorkruisten de trekvaarten met de aardige zomerhuisjes, peddelden de Kalverstraat op en af, zeilden en zwommen op de plas. Op de plassen konden we ons watersporthart ten volle ophalen. We kregen geen genoeg van het boeien ‘de Hollandse landschap met de ontelbare BM’ers, tjotters, tjalken, regenbogen, valken, jollen en al wat niet meer voor sierlijke boten, die scherp aan de wind over de plassen scheerden.

Met de cano voeren we meer peddelend dan zeilend tussen de grote boten door, wier schippers met hun vaak meer dan 21m² zeil aan de mast, minachtend keken naar de onderbroek van tweeënhalf die wij eraan hadden hangen. Jammer dat de laatste dag toen we juist trots bezig waren een twaalf voet jol in te halen het zeil met mast en al overboord sloeg, als bewijs dat een cano geen zeilboot is.

Het koken in ons vaste kamp ging uitstekend. Om de andere dag hadden we corvee. De menu’s waren zeer uitgebreid; de eerste dag sla, de tweede dag sla, enz. met er tussendoor nog rijst met kerry en boontjes met Duitse biefstuk waarvan Johan ons veel voorgespiegeld had, maar toen ze op tafel kwam, het midden hield tussen fijngehakt teertouw en gebraden brandhout. Bijna elke dag aten we mata sapi’s (spiegeleieren).

’s-Morgens werden de inkopen in Maarssen of in Breukelen gedaan waarbij vooral de fiets van Johan dienstdeed. Met de gebruiksaanwijzing; twintig minuten fietsen, vijf minuten banden pompen. In de avond maakten we wandelingen langs de prachtige Vecht. Na afloop dronken we cacao en kropen dan in de slaapzak. Alles bij elkaar hadden we daar het heerlijkste kampleventje dat je je maar denken kan, maar dan alle vreugde komt een eind, en dinsdag 22 augustus werd Johan opgebeld; direct naar huis komen en examen doen. Ook wij bleven niet veel langer, de volgende dag hielden we een afscheidsbezoek bij de baron (waar de barones klaagde dat er zo weinig pruimen waren dit jaar, hoe bestaat het!).

Donderdagochtend braken we ons kamp op en voeren de Wetering uit tot de sluis waar we ons in de Vecht lieten schutten. De sluiswachter verklaarde ons te behoren tot de klasse luxe vaartuigen van meer dan één ton met meer dan één verplaatsbare zitplaats, en dus moesten we tien cent betalen. Om één uur waren we bij de Weerdsluis in Utrecht waar we tot twee uur moesten wachten eer we geschut werden. Na een dwaaltocht door de Utrechtse grachten waar we het onder andere aan de stok kregen met een familie zwanen, waarvan de huisvrouw ons hevig blazend en sissend te lijf wilde gaan omdat ze dacht dat wij haar jongen gingen ontvoeren, arriveerden we in de Kromme Rijn. De rivier die vooral bij Utrecht geweldig kronkelt, is erg smal en ondiep (bijna overal is de bodem te zien) en heeft een zwakke stroming naar Utrecht toe. Twee keer werden we gratis geschut. Het was jammer dat het bijna

… hier eindigt het vakantielogboek van de zeventienjarige Hayo, met zijn belevenissen in het Nederland van augustus 1940. Als volwassen man zal hij later veel reizen maken en nog veel meer van de wereld zien wanneer hij Kapitein ter Koopvaardij is.

Hayo’s Logboek, deel 2.

Toen we wakker werden, de volgende morgen was het eerste wat we hoorden, het eentonige getik van de regen op het tentdak. We staken ons hoofd eens buiten de tent; erg hoopvol zag het er niet uit; een gestadig motregentje daalde uit de grauwe hemel, echter in het Westen begon het iets op te klaren, zodat we, na het ontbijt met een bord havermout, de kampplaats opbraken en koers zetten naar Rhenen. Toen we daar aankwamen was de regen opgehouden en hing er alleen nog maar een zware mist, die naarmate we Wijk bij Duurstede naderden het veld ruimde voor de zon, zodat de regenjassen en zeiltjes snel opgeborgen konden worden. Reeds voor twaalf uur zagen we het oude Dorestad liggen, dat volgens de angstwekkende verhalen van ons geschiedenisboekje tientalle keren door de Vikings is verwoest. We besloten echter het voorbeeld van onze stambroeders niet te volgen en op een meer nette manier inkopen te doen, wat ook gelukte.

Nauwelijks waren we echter op de Lek, op weg naar Vreeswijk dat ongeveer vijfentwintig kilometer verder ligt, of het begon wat de schippers noemen, rauw weer te worden. De wind, die nu uit het zuidwesten kwam, stuurde met onvermoeibare kracht tegen de stroom in. De rivier begon hoger te lopen en hier en daar vertoonden zich reeds venijnige schuimkoppen. Menig schipper die nauwelijks de kop van zijn zwaarstampende vrachtboot boven water kon houden zal hoofdschuddend naar ons kleine, ranke bootje hebben gekeken, maar op de Waal hadden we geleerd om ook bij slecht weer op de boot te vertrouwen, al viel het in het begin niet mee om de korte hevige golfslag de kop van de boot tegen de golven in te houden.

Van de stroom merkten we vrijwel niets meer; voor de afstand tussen twee kilometer raaien hadden we bijna het dubbele nodig als op de Rijn. Na bijna zes uur tegenwind en golven geworsteld te hebben kwamen de reusachtige sluisdeuren van Vreeswijk in het zicht, waar we de tijd kregen om weer op ons verhaal te komen.

We maakten de cano vast aan een tjalk, die gereed lag om de sluis in te varen. We praaiden achtereenvolgens de melkboer, de bakker en de groenteboer, van welke laatste we voor een paar centen een flinke portie pruimen overlaadden. Nadat we ongeveer een half uur gewacht hadden, waren we aan de beurt om geschut te worden; de grote sluisdeuren werden hoog gehezen en wij voeren als de laatste boot met de tjalk de sluiskolk in, hetgeen wel zo veilig was omdat we dan minder kans liepen om gekraakt te worden. Nauwelijks lagen we stil of de sluisdeur zakte, en het water in de sluis begon snel te dalen en de voorste sluisdeur werd omhooggehaald. Zo snel we konden maakten wij de cano vast aan een rijnaak, die met een flink gangetje koers zette naar Utrecht. De sleepboot die de aak trok begon steeds harder te varen, zodat we reeds om negen uur bij Utrecht waren. Hier gooiden we los, om aan wal ons kamp op te slaan. De volgende morgen waren we reeds vroeg uit de slaapzak. De tent werd afgebroken en de cano werd gepakt voor het laatste gedeelte door het Merwedekanaal en over de Vecht. Reeds om twaalf uur meerden we de cano voor de Ganzenhoeve …  

Hayo’s Logboek, deel 1.

Het is in het voorjaar van 1940 wanneer de zeventienjarige Hayo, samen met zijn vrienden het plan heeft om op vakantie te gaan. De reisroute zal hen van Nijmegen, via Arnhem naar Utrecht, en weer terug naar Nijmegen brengen. Hieronder lees je het reisverslag dat Hayo zo’n tachtig jaar geleden, in een logboek met tekst, foto’s en tekeningen heeft bijgehouden.

INLEIDING

Het plan om te gaan kamperen stuitte ook bij ons op de gebruikelijke tegenkanting. Thuis kregen ze angstige visioenen van zoons die ‘s-nachts op een koude natte grond lagen en geen nachtrust meer kregen; en die er weldra uitzagen als rovers met ongewassen gezichten en haardossen die sterk herinnerden aan de tijd dat de kam nog niet uitgevonden was. Daar kwam nog bij het aangebrande eten waar ze de dag mee door moesten brengen.

Maar toch bleven we sparen en werkten we aan onze uitrusting die, vooral na de, door de moeder van Mans prachtig in elkaar gezette tent, na iedere verjaardag en St. Nicolaas uitgebreid werd met pannen, primus, grondzeil, rugzak, enzovoort. Eindelijk tegen het voorjaar 1940 hadden we vrijwel alles bij elkaar en tevens een voorlopige toestemming. Echter toen kwam de 10e mei…*

Nieuwe moeilijkheden met de distributie van brood, boter, vet en petroleum. Doch reeds tien dagen na de inval hielden we onze ZaZo, om de nodige ervaring te krijgen. Met de toestemming op de ‘Ganzehoeve’, een landgoed aan de Vecht te mogen kamperen, werden de laatste bezwaren uit de weg geruimd. We besloten een trektocht met een vaartkamp te combineren. Twee gingen met de cano en namen de ‘trekpot’ mee, terwijl de derde op de fiets de rest van de uitvoering vervoerde. Zo begon op 13 augustus de lang verbeide tocht. “              

*De Duitse aanval op Nederland in 1940 begon op 10 mei en betekende voor Nederland het begin van de Tweede Wereldoorlog.

REISBESCHRIJVING

Eindelijk na een hartroerend afscheid stapten we dinsdagsmorgens de deur uit, op weg naar de cano, die we voor het gemak de vorige dag maar naar ‘t Meertje hadden gevaren. We begonnen met de tent, kampeerdekens, pannen, primus en dergelijke in de boot te stouwen, wat een erg nauwkeurig werkje is, maar waarin we door schade en schande wijs geworden waren. Ondanks onze goede voornemens om vroeg te vertrekken, was het toch al met al over tienen toen de tros, in dit geval de scheerlijn, werd los gesmeten en we ’t Meertje uitstroomden, de avonturen tegemoet…

Het eerste stuk tot Pannerden was niet het gemakkelijkst, aangezien we tegen de stroming in moesten en eerlijk gezegd hadden we in stilte gehoopt op een fijn sleepje dat ons gratis en voor niks in de Rijn zou brengen. Helaas het mocht niet zo wezen, hoe we de Waal ook aftuurden geen roeiboot, laat staan een sleep, waagde het om deze morgen naar boven te varen, zodat we maar eens extra hard aan de peddels trokken en welgemoed de tocht naar de Kop van Pannerden begonnen.

Het was vrij hoog water waardoor de meeste kribben gedeeltelijk onder water stonden. Toch werden ze stuk voor stuk genomen, uitgezonderd de drie waar we bovenop liepen, tot groot ongenoegen van de voorste man, aangezien zijn tenen bij het afduwen nat werden. Ondanks alles bereikten we in een uitstekende stemming de Kop. Nauwelijks waren we de Rijn opgedraaid en kregen we een stroompje van vier à vijf kilometer mee, of we zagen kans om het roeibootje van een vrij snel varende vrachtboot te charteren. Met snelle vaart ging het op Arnhem af, echter bij Westervoort waarschuwde de schipper ons dat hij de IJssel op ging en dus stapten we vlug in de cano en verlieten het schip dat de IJssel opdraaide. Op eigen kracht ging het nu verder. Het weer was prachtig en in de verte zagen we Arnhem reeds liggen, dat we om een uur of twee passeerden. Met een snelheid van negen à tien kilometer ging het nu stroomaf. Aan stuurboord lagen de heuvels van de Veluwe met de Westerbouwing en de Duno, terwijl we aan bakboord de groene weiden, de boerderijen en de steenfabrieken van de Betuwe zagen. Na Wageningen gepasseerd te zijn, begonnen we, daar het tegen zessen liep, naar een geschikte kampplaats uit te kijken. Na enige moeite vonden we ter hoogte van het Opheusdens veer een aardig oppertje, waar we snel de tent opsloegen en de primus aanstaken voor de Nassi Goreng, die we kant en klaar van huis hadden meegekregen.

Na het eten maakten we een verkenningstocht in de omgeving, het bleek dat we een schitterend plekje hadden gevonden. Achter de zomersdijk een rustig kolkje, temidden der groene weiden. In de verte tekende zich de Grebbeberg donker af tegen de paarsrode avondlucht. Slechts het schorre kwaken van de kikker in de plas verstoorde de avondstilte. Het was weer een van die onvergetelijke avonden, zoals je ze alleen aan de rivier kunt beleven. Toen het donker begon te worden kropen we in de slaapzak en waren we snel onderzeil…

Een Ogenblik

Ik sta onder de douche en het raam van de badkamer staat open. Buiten heerst een koude februariochtend, maar binnen, onder de warme waterstraal, merk ik niet veel van de Siberische temperaturen. Ondanks dat het badkamerraam zich aan de westzijde van het huis bevindt, in de luwte van de oostenwind, likt de vorst heel af en toe met een vrieskoude tong licht over mijn schouders. Het voelt iedere keer als door een kogel getroffen, en ik verplaats mijn geraakte schouders onder de warme waterstraal.

Ik denk aan wat me deze dag te wachten staat (thuiswerken) en ik peins nog even over wat ik eerder op de radio in het nieuws hoorde. De politieke discussie over de mogelijkheid van schaatswedstrijden op natuurijs. Er wordt maandenlang diverse instanties verplicht de deuren te sluiten om coronabesmettingen te voorkomen en vandaag is er ruimte voor een discussie over schaatswedstrijden. In winterse temperaturen, waarbij het coronavirus het meest besmettelijk is. Ik kan er met mijn verstand niet bij. Ik merk enige irritatie.

Het is de zeep. Deze prikt in mijn ogen. Waarschijnlijk heb ik ze toch heel even geopend toen de koude zucht over me heen vloog. Snel breng ik mijn gezicht in de waterstraal en open mijn ogen. Hopelijk spoel ik mijn contactlenzen niet uit, denk ik, en knipper met mijn ogen terwijl ik weer naar beneden kijk. De zeep stroomt op het water langs mijn voeten naar het afvoerputje. Ik spoel al het zeep van me af, sta nog even te genieten van de warme waterstraal op mijn hoofd en draai dan toch de thermostaatkraan dicht.

Ik sluit het badkamerraampje. Ik heb geen zin om me in de ijskoude tocht te staan afdrogen. Wanneer alles aan mijn lijf naar tevredenheid is afgedroogd haal ik overtollige nattigheid met een trekker van de badkamertegels en het douchescherm. De schermen vouw ik terug tot één paneel. De badkamerspiegel is licht beslagen en dat vind ik oké. Het is een oude man die ik tegenwoordig in de spiegel zie. Ouder dan de geest. Dankzij de condens, die als een filter werkt, ben ik tevreden met mezelf en knipoog ik naar de man in de spiegel. Hij knipoogt lachend terug.